Volg Me, Als Je Wilt - Stefano Conti - E-Book

Volg Me, Als Je Wilt E-Book

Stefano Conti

0,0
4,99 €

-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
  • Herausgeber: Tektime
  • Sprache: Niederländisch
  • Veröffentlichungsjahr: 2023
Beschreibung

Thriller

Volg de twee hoofdrolspelers op een meeslepende reis langs mysterieuze plekken en verontrustende geheimen, vol raadsels om op te lossen en aanwijzingen om te ontcijferen. Deze voortdenderende roman bulkt van de onverwachte wendingen en niets is wat het lijkt.
Lissabon. Een bevreemdende villa, een man in het zwart gekleed: plots een doffe klap en overal bloed op het plaveisel. Zo wordt het levenloze lichaam gevonden van de leider van een gevaarlijke heidense sekte. Hij is van de derde verdieping naar beneden gevallen. Moord of zelfmoord?
Siena. ‘Herinner je je me nog?’ vraagt Chiara, die al jaren geleden verdwenen is, aan Francesco en nodigt hem uit om samen met haar het mysterie te ontrafelen rond deze vreemde dood. Dit is het begin van een nieuwe en spannende uitdaging voor financieel rechercheur Francesco, die verwikkeld raakt in een dodelijke jacht op de schat van zijn geliefde Chiara.
Het mysterie wordt nog groter wanneer alle aanwijzingen in Frankrijk samenkomen, in een geheim middeleeuws fort, en vervolgens naar een verlaten eiland ergens in de Zee van Kroatië leiden waar slechts één gebouw staat: een vuurtoren …

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern

Seitenzahl: 407

Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Stefano Conti

Volg me, als je wilt

Vertaling: Petra Van Caneghem

© 2023 – Stefano Conti

Stefano Conti

Volg me, als je wilt

Vertaling: Petra Van Caneghem

Oorspronkelijke titel: Seguimi se vuoi, Ancona, 2020

Omslag:

Ancona, nacht. Wandelende vrouw.

Foto van de auteur

Inhoudsopgave

Proloog

I

III

III

IV

V

VI

VII

VIII

IX

X

Proloog

Donderdag 13 augustus 2020

‘Eindelijk heb ik het begrepen’, mompelt een man in zichzelf terwijl hij met onzekere tred door de avenida da Liberdade loopt, in zijn hand een oude, bruine, lederen map. Het zachte avondlicht hult de gestalte in mysterie, door de straten van Lissabon waait een frisse zeebries.

De elevador da Gloria ratelt, de kabeltram klimt moeizaam omhoog van de Baixa langs een van de heuvels van de Portugese hoofdstad.

De oude man steunt met zijn ene hand op een stok, de andere om de reling geklemd om naar boven te gaan; maar de map valt open en de inhoud dwarrelt op de grond. Een in het zwart geklede lange jongen helpt hem de verspreide papieren op te rapen, maar niet zonder eerst een stiekeme blik op het bovenste vel te werpen. Het vreemde gele voertuig vertrekt, vertraagt dan plots, staat bijna helemaal stil, het lijkt alsof het niet tot boven zal raken, maar hervat dan toch puffend de klim. De man doet alsof hij door het raampje kijkt, maar houdt eigenlijk de andere passagiers in de gaten: zijn blik bezorgd gericht op de jongeman die hem geholpen heeft.

Toeristen vinden de Bairro Alto schilderachtig, maar door de slecht verlichte steegjes lopen is ook voor een meester in krav maga, de vechtkunst van het Israëlische leger, alles behalve geruststellend. De oude man versnelt zijn pas, tot iemand in de rua do Norte hem bij de schouders grijpt.

‘Diner met een fado-optreden?’

Achter hem staat een van de ronselaars die zich ophouden voor typische eethuisjes; alleen is dit hier geen restaurant voor toeristen, maar de Adega Machado, de oudste Casa do Fado van Lissabon.

‘Nee, dank u, ik heb geen honger.’

De kelner dringt aan, laat foto’s zien van oude optredens van Amália Rodrigues en Marceneiro, beroemde fadista’s, onbekend bij de meesten.

– Fado is als jazz: prachtige muziek, waar je eeuwig naar kan luisteren ... maar alleen de eerste drie minuten – denkt de man.

En trouwens, hij heeft geen tijd voor die eeuwige baccalà, met op de achtergrond een treurige Portugese klaagzang.

Met een harde ruk van zijn schouders loopt hij weg van het restaurant. De wind lijkt hem voort te duwen, een donkere helling op, tot bij een volledig blauw palazzo.

‘Doe open, we zijn terug’, roept hij naar het raam op de tweede verdieping, dat op een kier staat.

Een jongeman met overgewicht loopt de trap met twee treden tegelijk af. Buiten adem staat hij voor de voordeur.

‘Uwe heiligheid.’

Met een diepe buiging laat hij de man binnen.

‘Doe de deur dicht! We zijn gevolgd.’

‘Hier bent u veilig. We beschermen uw gewijde persoon met ons leven.’

De oude man kent Bruxa allang, het belangrijkste aanspreekpuntvoor Portugal van de Hermetic Order of the Golden Dawn, de nieuw-heidense orde waarvan hij de onbetwiste leider is, en hij weet goed dat hij moet afwegen wat de man zegt. Hij is ervan overtuigd dat Bruxa bij de eerste tegenslag overstapt naar de vijand en dat steekt hij niet weg.

‘De muizen, en soms ook de bevelhebbers, zijn de eersten die vluchten wanneer het schip zinkt.’

Hij legt zijn hoed op een fauteuil, de lederen map nog in zijn hand.

‘Ik heb ontdekt dat ...’ begint hij.

‘Is ze thuis? Zeg haar dat ze meteen bij ons komt.’

‘Zeker, uwe heiligheid. We gaan meteennaar haar toe.’

‘Nee, alleen zij! Hou jij je maar nuttig bezig en laat een warm bad lopen.’

‘Zeer goed. Zoals u wilt.’

Achter die eerbiedige houding verbergt de Portugese Adeptus Exemptus een laffe ziel.

Bruxa draait zich om en spreekt een vrouw aan, die stokstijf is blijven staan toen de oude man binnenkwam.

‘Maak een warm bad klaar voor zijne hoogheid!’

– Waarom wil hij zijn ontdekkingen alleen aan haar meedelen? – bedenkt Bruxa en loopt naar de kamer op de tweede verdieping.

Hij klopt zacht op de deur.

‘Ja, wie is daar?’

‘Bruxa. Zijne heiligheid wil je spreken.’ De deur gaat open.

‘Ik ga meteen naar hem toe. Kom je mee?’

‘Nee, hij wil je alleen spreken. Ik zal intussen het heilige vuur brandend houden.’

‘Laat het niet uitgaan zoals vorige maand’, benadrukt ze nog een keer en trekt de deur dicht.

Een brede haard verlicht de ceremoniezaal; aan weerskanten de standbeelden van Jupiter en Asklepios, daarboven een nog groter van Helios, de zonnegod. Bruxa gooit wat takken op het vuur die hij in het natuurgebied van Gerês heeft opgeraapt; hij zweet bij de hitte. Ondertussen loopt het meisje de kamer van de Magus Ipsissimus binnen, het absolute hoofd van de Hermetische Orde.

‘Mijnheer, u zocht me?’

‘Kom hier, mijn schatje.’

De oude man zit in een fauteuil, vermoeid na de lange wandeling.

‘Nu mag je me tutoyeren, Bruxa is er niet. Hij lijkt zo vriendelijk, maar ik weet zeker dat hij mij een hak zou zetten als ik even niet keek.’

Ze gaat voor hem op haar hurken zitten, op een enorm kussen op het tapijt.

‘Tijdens al die maanden dat ik in de bibliotheek onderzoek heb verricht, heb ik iets fundamenteels begrepen: ik was ervan overtuigd dat het er twee waren, maar … het zijn er drie!’ Het meisje weet heel goed waar hij het over heeft en herhaalt ongelovig:

‘Drie?’

‘Precies!’ roept de opperste spirituele gids.

‘Heb je ontdekt wat er geschreven stond?’

‘Heel wat jaren geleden zag ik deze tekst, heel even, en toen was hij weg. Tot op vandaag wist ik niet wie deze woorden had gekerfd.’

‘Wie?’ moedigt ze hem aan om door te gaan.

De man zwaait met een blad voor haar neus.

‘Een keizer!’ De man zwijgt plots en kijkt om zich heen.

‘Maar ze hebben mij ontdekt. Een jongen, eerder, in de elevador.’

‘Wat is er gebeurd?’ vraagt ze bezorgd.

‘Ik weet dat zij hem gestuurd hebben. Ze zijn hier!’

‘Ze zullen ons niet met rust laten tot je hen geeft …’, zegt ze.

‘Dat nooit. Dan ga ik nog liever dood.’

‘Zeg zoiets niet … Ik vraag me af, mag ik kijken?’

De man streelt het gezicht van het meisje, ze trekt zich niet weg.

‘Zeg mij tenminste …’

‘Patientia animi occultas divitias habet.’

‘Is dat een citaat van Cicero? Of misschien van Seneca?’ vraagt ze.

‘Een van de Spreuken van Publilio Siro: Wie geduld heeft, bezit een grote, verborgen schat.’

En dan gaat hij verder: ‘De weg naar de waarheid is lang en kronkelig: je legt hem een stapje per keer af … Maar nu ben ik moe en wil ik graag een warm bad nemen.’

Ze staat op.

‘Ik respecteer uw wens en laat u genieten van uw wassingen, uwe heiligheid.’

Hij schudt zijn hoofd.

‘Doe niet zo, mijn liefste. Ik doe al jaren onderzoek … Nog een dagje langer wachten maakt niets uit.’

Zodra het meisje de kamer heeft verlaten, kleedt de Magus Ipsissimus zich uit en loopt zijn privébadkamer in, het blad in zijn hand.

Hij steekt de cassettespeler aan, een relikwie uit de vorige eeuw, en stopt er een muziekcassette in die hij zelf nog in de jaren 1990 heeft gemaakt. Gooit wat bergamotzout in het water, steekt een kaars aan en laat zich in de badkuip glijden. Er klinkt een weinig bekend stuk van Angelo Branduardi die een gedicht van Yeats zingt, de enige Nobelprijswinnaar die lid is geweest van de Hermetische Orde:

Sento che troverò il mio fato in un luogo tra le nuvole lassù; coloro ch’io combatto io non odio,coloro ch’io difendo io non amo…[Ik voel dat ik mijn lotsbestemming zal vinden ergens tussen de wolken daarboven; degenen tegen wie ik vecht, haat ik niet,degenen die ik verdedig, heb ik niet lief …]

Plots valt de muziek stil. In het donker schuilt een gedaante die stiekem is binnengekomen.

‘Wat doe je nu? Wie ben je?’ Twee handen duwen op zijn borst.

De oude man wil opstaan uit het bad, vergeefs.

‘Ik zal niets vertellen. Jullie kunnen ook …’

En dan kijkt hij naar zijn waardevolle aantekeningen die hij op de wastafel heeft laten liggen en dan, in het licht van de naar gember geurende kaarsen, herkent hij het gezicht. Dan verzet hij zich niet meer: ‘Laat de goddelijke wil geschieden.’

De man laat zich onder water glijden, de indringer houdt zijn borst en hoofd vast. Hij verdrinkt, maar rukt zich niet los, hij doet zijn mond niet open in een wanhopig en zinloze poging lucht te happen. Met open ogen kijkt hij naar zijn moordenaar en glimlacht. Ja, hij glimlacht.

Onverwacht haalt de mysterieuze figuur de nog levende man uit het water en verlaat dan de kamer.

De Magus droogt zich af, kleedt zich zorgvuldig aan. Daarna drukt hij opnieuw op play:

Ho soppesato tutto, valutato ogni cosa,gli anni a venire parvero uno spreco di fiato, spreco di fiato gli anni del passato,in bilico con questa vita, questa morte.[Ik heb alles afgewogen, elk ding beoordeeld,de jaren die komen, lijken een verspilling van adem, een verspilling van adem, ook de voorbije jaren,één met dit leven, met deze dood.]

De man rilt even van de kou wanneer hij het raam opent dat uitkijkt op de binnenhof. En dan een doffe klap. Bloed spat op de stenen.

Liggend op de grond heeft hij nog net de kracht om één woord uit te spreken, slechts één:

‘Gudrun’.

I

Zondag 16 augustus 2020

Rah, rah-ah-ah-ah. Roma, roma-ma. Gaga, ooh-la-la.

Misschien moet ik de beltoon van mijn mobieltje eens veranderen, maar Lady Gaga is zo’n goeie zangeres.

‘Dag Francesco … Weet je nog wie ik ben?’

Hij had haar stem zo graag willen vergeten, meer nog, hij heeft het echt geprobeerd.

‘Chiara?’ vraagt hij verbaasd.

‘Ja. Hoe gaat het?’

‘Ben … ben jij dat echt?’

‘En het werk?’

Ik antwoord niet.

‘Alles goed thuis?’ dringt ze aan.

‘Hoelang wil je nog zo doorgaan?’ speel ik terug.

‘Ik wil gewoon maar vriendelijk zijn.’

Ik kan nog steeds geen woord uitbrengen.

Chiara gaat maar door: ‘Hoeveel jaar is het geleden: vijf, zes?’

Alleen in de films antwoorden ze negen jaar, tien maanden, twaalf dagen en, met een blik op de klok, twee uur. Ik draag nooit een horloge, ik word er zenuwachtig van, maar ik zie het beeld van de laatste keer dat we elkaar zagen, in slow motion voorbijkomen: zij die van me wegloopt, zonder een woord te zeggen, ik die niet de kracht heb haar tegen te houden.

‘Zo’n tien, zou ik zeggen.’

‘Zoveel? Geloof ik niet.’

‘We houden het kort, wat wil je?’ zeg ik nogal nors.

‘Na zoveel tijd een vriend horen.’

– Jij zal nooit voor mij zomaar een vriendin zijn – denk ik, maar de zin komt er verkeerd uit: ‘We zijn nooit vrienden geweest.’

‘En die keer in Rome dan …’

‘Ah, was dat met jou? Ik dacht dat ik daar met een ander meisje was’, lach ik.

‘Ik weet niet of je daar met een ander bent geweest, maar ik herinner me nog goed dat jij en ik in dat hotelletje waren en …’

‘Je hebt de deur in mijn gezicht dichtgeslagen!’

‘Ik kon niet anders’, rechtvaardigt ze zich.

‘Of je wilde niet.’

‘Moeten we dingen die eeuwen geleden gebeurd zijn, echt weer opdiepen?’

– Laat het zijn, dat is beter – denk ik.

Ik vraag haar: ‘Waarom bel je mij op?’

Ik hoor een lichte glimlach en dan wordt ze plots ernstig.

‘Ik wil met je praten.’

‘Dat doen we al.’

‘Nee, ik bedoel in het echt.’

Ik droomde er soms van haar terug te zien in Rome, waar ze was gaan wonen. En als ik daar toevallig was voor een conferentie of een tentoonstelling, dan hoopte ik haar daar tegen te komen, toevallig; maar Rome is groot, veel te groot.

‘Ik heb niet veel tijd. Ik heb het nogal druk op dit moment … Ik ben niet alleen.’

‘Een vrouw?’’

Eigenlijk is mijn kat bij mij, mijn liefste Pallino. Hij heeft zijn avondeten op en is op bed gesprongen. Ik heb nooit begrepen of hij dat doet om mij te bedanken voor het eten of om nog wat meer te vragen. Ik streel hem en hij nestelt zich naast me.

‘Eigenlijk is het een hij.’

‘Ben je dan zo veranderd?’ grapt Chiara.

‘Komt door mijn teleurstelling in vrouwen …’

‘Grappig. Maar goed, als het er zo voorstaat, dan kunnen we elkaar zien: er is geen gevaar meer.’

Maar dat is er wel en het is groot. Niemand anders heeft me ooit zo geraakt als zij, al vanaf het eerste moment. Ik stond bij de Turkse douane, zij kwam glimlachend naar me toe en stak haar hand uit.

Vrouwen heb ik genoeg gekend, maar geen, echt geen enkele, met die glimlach. Hoe vaak heb ik niet verdrietig aan die dag teruggedacht, hoe vaak heb ik niet het moment vervloekt dat onze wegen kruisten.

‘Kom, we draaien er niet langer omheen. Wanneer ben je vrij?’

‘Beter van niet.’

Maar ze geeft niet op en valt me zachtjes in de rede: ‘Er zijn een aantal dingen gebeurd.’

Ik streel Pallino op zijn buikje: dat vindt hij leuk, soms.

‘Ik ben niet geïnteresseerd.’

‘Maar ik weet zeker dat …’

‘Nee.’

‘Laten we afspreken en dan kun je nog kijken of je me wilt helpen.’

‘We stoppen ermee’, onderbreek ik haar.

‘Geef mij tenminste een kans om …’

In een opwelling druk ik op de rode knop op mijn mobieltje en maak een einde aan ons gesprek.

– Wat doe ik als ze terugbelt? Dan neem ik niet op, ik laat het bellen – beslis ik. Maar ik blijf om de paar minuten naar het schermpje kijken. Zinloos.

– Als het belangrijk was, dan had ze wel teruggebeld. En trouwens, het is beter zo – probeer ik mezelf te overtuigen.

‘Kom, Pallino, we gaan naar bedje. Morgen moeten we werken.’

Werken … Wat ik doe, is zeker niet wat ik ooit had willen doen.

Ik herinner me nog als gisteren dat ik me inschreef voor klassieke letteren. Ik hield van geschiedenis en Latijn, maar ik droomde ervan archeoloog te worden. Zoals Indiana Jones, mijn generatie is met die films opgegroeid. Na een jaar mochten we onze lessen in de praktijk brengen: we zouden met het departement gaan opgraven. Ik was opgewonden en kon niet wachten om op zoek te gaan naar mijn ‘Ark des Verbonds’. Toen we vertrokken, was ik niet echt gekleed zoals mijn idool: in plaats van een hoed met brede rand droeg ik een witte Nike-pet waarmee ik ook ging tennissen en in plaats van een zweep droeg ik een schopje, dat mijn vader eigenlijk gebruikte voor de tomaten in de tuin. Na de eerste dag graven werden mij een paar dingen duidelijk: je wordt er ten eerste vies van, van kop tot teen. Ten tweede, een logisch gevolg van het eerste, is douchen een luxe. Er was er wel een en dat was het, eentje voor onze hele groep. We sliepen in drie gemengde slaapkamers met elk zes bedden en twee badkamers en, inderdaad, slechts één douche. Warm water werd geleverd door een oude buitenboiler. De eerste drie hadden warm water, de anderen kregen een verkwikkende ijskoude douche, tenzij ze wachtten tot het water weer was opgewarmd. De eerste dag was ik nog galant en stond ik mijn plaats af aan een studente uit Bologna, de tweede dag aan iemand uit Cosenza, maar de derde dag sprong ik als eerste onder de douche. Het klinkt misschien leuk, slapen in een ‘gemengde’ slaapkamer, maar de meisjes die mee gingen opgraven, waren geen typische knappe studentes, je weet wel, voor geen make-up, strak samengebonden haren en gekleed alsof ze op de autosnelweg werkten. Ze spraken ook als arbeiders op een bouwwerf en erger nog, in plaats van een koude douche te nemen, wachtten ze liever tot een nader te bepalen datum.

We zaten in een afgelegen gehucht ergens in de bergen in de Marken. Ik had de taak gekregen een gepleisterde muur van een Romeinse domus schoon te maken: ik zou geen zeldzame artefacten ontdekken, dit was gewoon machinaal werk. Ik vond het maar saai, maar toen ik voor de zoveelste keer mijn spade in de grond stak, voelde ik dat ik per ongeluk een stuk rode pleister uit Pompeji had losgemaakt. Toen begreep ik een derde fundamenteel ding: opgravingen laat je beter over aan archeologen; als ze dan iets interessants vinden, denken ze aan ons geschiedkundigen om het correct te interpreteren. Dit was mijn eerste en laatste opgraving.

Toen ik was afgestudeerd, deed ik een doctoraat in de geschiedenis en de filosofie, waarna ik een functie kreeg als docent Romeinse geschiedenis aan de faculteit Letteren in Siena.

Hoe ben ik dan als universiteitsdocent in de bank verzeild geraakt?

Onderzoeker op 27, universiteitsdocent op 35 en tot slot, op slechts 41, hoogleraar! Tot zover de briljante en pijlsnelle carrière van mijn docent, professor Barbarino, zeker niet van mijzelf. Ik ben heel lang tijdelijk docent geweest, maar ik was het beu om minder betaald te krijgen dan de eerste de beste portier op de faculteit. En bovendien, de bank waar ik uiteindelijk aan de slag zou gaan, wilde elke maand het geld voor de lening die ik had afgesloten om vooruit te raken.

Eigenlijk ben ik best blij dat ik me heb bevrijd van de tirannie van de doorluchtige, hooggeleerde professor en allerlei andere hoogdravende titels waarmee hij zijn visitekaartje heeft gevuld. Bovendien is de directeur van het filiaal in Siena waar ik nu werk, helemaal niet slecht. Omdat hij niet weet hoe het moet, geeft hij zijn medewerkers de vrije hand en moeit zich niet te veel met ons. Barbarino was niet zo: hij controleerde en corrigeerde elke regel in het artikel dat we schreven voor wetenschappelijke tijdschriften. Maar dat was terecht, want uiteindelijk stond zijn handtekening eronder!

Maar toen de eminente Barbarino me tien jaar geleden schreef dat hij eindelijk het graf van keizer Julianus had gevonden, bleef ik gewoon in de bank werken, maar werd ik toch weer die wereld in gekatapulteerd. Het waren niet zozeer de filosofische ideeën van de keizer die de bijnaam de ‘Afvallige’ droeg, die me boeiden, maar het verlangen om de orde der dingen te veranderen: de tot mislukken gedoemde poging om de klok van de tijd terug te draaien. Julianus had niet begrepen dat de wereld waar hij van droomde, niet meer bestond, of misschien zelfs nooit had bestaan. Zoals vele jongeren was hij ervan overtuigd dat hij alles kon veranderen, om vervolgens te beseffen dat hem dat niet was gelukt. Hij was een idealist, of beter een utopist, precies zoals ik.

Maandag 17 augustus

‘Het is 7.04 uur, tijd om op te staan’, zingt het deuntje dat ik op mijn tablet heb geïnstalleerd.

Nog slaperig loop ik de trap af en maak ik het ontbijt klaar. Zoals elke ochtend drink ik een latte en smeer ik een broodje met rauwe ham en twee koekjes met sinaasappelmarmelade. Ik hou van ‘licht’.

Ik woon in een klein appartementje, midden in het centrum. De stad is in de hele wereld bekend wegens de beroemde Palio, maar Siena is om nog duizend andere redenen boeiend, die zich langzaam aan je onthullen. En voor mij is het ook gewoon makkelijk: vijf minuten lopen naar het werk.

Zodra ik het kantoor binnenloop, verwelkomt Vito mij, de collega die samen met mij aan het loket zit: ‘Je bent vanochtend in gedachten verzonken. Is je kat dood?’

‘We maken geen grapjes over Pallino: hij is de enige … het enige dier, nou ja, de enige die me altijd trouw is gebleven.’

‘Liefdesverdriet dan?’

We werken al heel lang naast elkaar en Vito is nog precies dezelfde, of nee, hij is zo mogelijk nog erger geworden. Op zijn Facebook-profiel staat slechts één iets: single. Dit is zoveel als zeggen: ‘Dames ouder dan 40, ouder dan 50, ouder dan alles, kom maar langs’.

Alleen is er nooit iemand langsgekomen. Hij woont nog bij zijn ouders, die intussen negentig zijn, maar hem nog altijd als een kind behandelen.

‘Vertel het me maar tijdens de lunch. Vandaag is er lasagne. Je mag proeven, maar je weet het, opgewarmd in de magnetron is het niet zo lekker als vers gemaakt.’

‘Kookt je moeder ’s ochtends vroeg?’

‘Natuurlijk. Zo heb ik vers eten ‘s middags.’

Vito is best aardig, al kan hij ook wel eens uitbarsten, dan zwelt zijn nek op en worden zijn gezicht en zijn kale knikker knalrood, zo rood als de borst van een loops roodborstje.

‘Heb je de lijst al afgebeld?’ vraagt Marco, de hypotheekmedewerker en verantwoordelijke voor de private klanten.

Marco is lang en slank, heel lang en slank. Hij heeft economie en bankwezen gestudeerd en is een van de weinige collega’s die altijd al voor een bank wilde gaan werken.

‘Nog niet, maar ik heb ze hier’, zeg ik.

‘Vooruit, waar wacht je op?’

Ik kijk naar de lange lijst en mijn maag keert om. Een programma heeft een aantal gegevens opgelijst en namen van klanten geëxtrapoleerd die geïnteresseerd zouden moeten zijn in onze nieuwe creditcard.

‘Maar waarom’, zeg ik en ik draai me om naar Vito, ‘moet iemand die al een kaart heeft, volgens jou, naar het kantoor komen, de kaart vervangen, een nieuwe aanvragen en een maand wachten om ze te kunnen gebruiken?’

‘Het goeie nieuws is, het gaat online’, benadrukt Marco.

‘Die eerdere ook’, zegt Vito.

‘Ja, maar deze kan meer’, herhaalt hij nog een keer. Ik kijk hem sceptisch aan.

‘Zoals?’

‘Ik kan er even niet opkomen, ik moet het in de brochure nalezen.’

Uiteindelijk komt Marco dan toch met een ‘fundamenteel’ kenmerk: ‘De klant kan de geheime code die hij wil gebruiken, zelf kiezen.’

‘De technologie maakt echt grote sprongen vooruit’, zeg ik ironisch.

‘Denk eraan, bel deze mensen op met het voorstel voor de nieuwe kaart. Kom, we moeten omzet draaien’, besluit de Klantenverantwoordelijke en loopt dan weg in de richting van de koffieautomaat.

Ik neem de lijst: ik bel niemand op! Ik heb geen zin om mensen lastig te vallen met het zoveelste innovatieve product, dat eigenlijk precies hetzelfde is als wat ze al hebben.

‘Zeg dat je gebeld hebt, maar dat de lijn bezet was’, stelt Vito voor.

‘Dat kan ik toch niet bij alle dertig zeggen …’

Mijn stem stokt wanneer ik iemand één enkel woord hoor zeggen: ‘Hallo.’

‘Chiara!’

‘Als Mozes niet naar de berg gaat …’

Haar weerzien is als een steek in mijn hart. Ik staar haar domweg aan: lang blond haar, bleke ogen, haar huid nog gladder dan porselein. Iedereen wordt ouder, maar als ze tien jaar geleden al knap was, dan is ze dat nu … nog veel meer.

‘Zeg je geen hallo?’

Ze buigt zich over de balie alsof ze me wil knuffelen. Ik sta recht en steek mijn hand uit.

‘Waarom zo formeel?’

‘Stel je me niet voor aan je vriendin?’ zegt Vito en gaat ook rechtstaan uit zijn draaistoel.

Chiara is niet groot, maar zelfs rechtop is hij nog kleiner dan haar. Ze steekt haar hand uit.

‘Ik doe het zelf wel. Ik ben Chiara, ik ben een oude vriendin van Francesco.’

‘Aangenaam. Ik ben Vito, hoofdkassier.’

Hij maakt de knoop van zijn broek vast, meestal laat hij die openstaan, hij zit toch onder een hemd dat uit zijn broek hangt. En dan vraagt hij: ‘Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?’

‘We hebben elkaar op reis ontmoet’, ik wil het graag kort houden.

‘O ja? Waar dan?’ vraagt mijn collega nieuwsgierig.

‘Op de luchthaven’, schiet zij me te hulp.

‘Mooi. Naar waar ging de reis?’

‘Wil je koffie, Chiara? Dat praat wat makkelijker.’

‘Graag. Mag je even naar buiten?’

Vito wil graag nog meer details horen.

‘We hebben een automaat op kantoor.’

‘We gaan naar de bar. De koffie hier smaakt naar slootwater.’ Ik kom van achter de balie en loop voor.

‘Sympathieke collega heb je’, zegt ze zodra we buiten de bank zijn.

‘Zo leuk als de stekel van een zee-egel zodra je een voet in de zee zet.’

We gaan naar Caffè Nannini en terwijl we op de hoofdweg lopen, raakt ze licht mijn hand aan. Instinctief wil ik haar vasthouden, maar ik trek toch mijn hand weg.

‘Een gewone koffie en voor hem een warme macchiato. Heb ik dat goed onthouden?’ glimlacht Chiara.

‘En wil je zoals altijd een lepeltje honing?’ vraagt barista Gianna, die weet hoe ik mijn koffie het liefste drink.

We gaan aan een tafeltje achterin zitten. Ik heb duizend vragen en steek van wal met degene die me het minste interesseert, ik weet ook niet waarom.

‘Hoe is het met onze oude vriend Alfio?’

Ze laat haar hoofd zakken.

‘Er is een tragedie gebeurd.’

‘Zeg mij niet dat hij dood is. Iemand als hij gaat niet dood.’

‘Toch wel, maar ik had het over …’ Chiara verstijft, scant met haar ogen de hele ruimte, ‘zijne heiligheid.’

‘Geloof ik niet.’

Haar gezicht vertrekt.

‘En toch is het zo.’

‘Uiteindelijk gaan niet alleen de besten, maar ook de slechtsten’, zeg ik ironisch.

‘Het was een paar avonden geleden … In Lissabon. Ik was een paar minuten daarvoor nog bij hem. Hij is uit het raam van zijn kamer op de derde verdieping gesprongen.’

– Dan heeft hij toch iets goeds gedaan in zijn leven – denk ik en ik kan me nog net inhouden. Uit haar trieste blik kan ik opmaken dat ze dit niet verzonnen heeft.

‘Is hij echt dood?’

‘Een deel van hem is altijd bij mij’, zegt ze.

‘Dus dan is hij niet echt dood?’

Ze kijkt me aan. In haar zachte blik zit iets bitters.

‘Je snapt het niet, je hebt het nooit gesnapt!’

Ik heb deze zin al zo vaak van vrouwen gehoord, wie weet waarom.

‘Complimenten, mijn lieve Chiara, zijn nooit je sterke kant geweest. En nu moet ik terug.’

Ik wil rechtstaan, maar ze buigt zich naar me toe en legt een hand op mijn schouder.

‘Wacht, ik heb je hulp nodig.’

Haar blauwe ogen staren me diep aan. Ik kan niet antwoorden. Ik ruik weer die geur van oosterse kruiden die me de eerste keer al was opgevallen. Tussen onze gezichten zit niet meer dan dertig centimeter.

‘We moeten de studies van zijne heiligheid verderzetten.’

Ze is altijd al goed geweest in het verpesten van gevoelige momenten.

‘Waar was hij nu mee bezig?’ vraag ik.

‘Niet hier, niet nu.’

‘Goed, dan doen we het zo: kom over tien jaar terug en vertel mij dan maar alles.’

‘Kunnen we wat is gebeurd, niet gewoon achter ons laten? Het is intussen al zo lang geleden’, zegt ze stellig.

In een of ander bericht heb ik eens een zin gelezen die hier heel toepasselijk is.

‘In het boek des levens heb je kracht nodig om de bladzijde om te slaan, maar tegelijk ook de wijsheid om nooit te vergeten wat je hebt gelezen.’

Ik laat dat even bezinken en vraag dan: ‘Hoe is het je gelukt mij te vinden? Ze hebben mij nog niet zo lang geleden overgeplaatst naar Siena. Zitten er ook volgers in mijn bank?’

Ze glimlacht.

‘Onze broeders zitten overal, maar ik ben degene die je heeft gevolgd, vanop een afstand, al die jaren … Weet je wat we gemist hebben?’

– Gelukkige momenten en andere, misschien trieste, momenten – denk ik, maar ik zwijg.

Zij dacht aan iets helemaal anders en zegt: ‘Een ontdekking die de geschiedenis van het christendom kan veranderen.’

‘Het higgsdeeltje, het ‘goddelijke deeltje’?’ vraag ik.

‘Nee, zijne heiligheid was één stap verwijderd van … We moeten ontdekken wat hij onderzocht.’

Ik wind me op: hier staat ze dan na al die jaren en zegt doodleuk wat ‘wij’ moeten doen.

‘Zie ik eruit als een ledenpop die zomaar doet wat jij wilt?’

Chiara luistert niet: ‘Zien we elkaar vanavond in mijn hotel? Ik moet je aan iemand voorstellen.’

‘Nee, ik heb geen zin om naast iemand van jouw sekte te zitten.’

‘Het is geen sekte! De Hermetic Order of the Golden Dawn is een organisatie met een edele, prestigieuze geschiedenis.’

‘In elk geval heb ik totaal geen zin om nog een van je afgezanten te leren kennen.’

‘Hij is geen lid, althans nog niet’, zet ze de puntjes op de i.

‘Hij? Goed. Je hoeft me hem niet voor te stellen.’

‘Je moet hem echt leren kennen. Ik verwacht je vanavond.’

Dit gezegd zijnde betaalt ze de koffie en gaat ze weg.

In gedachten verzonken keer ik terug naar het bankkantoor. Ik zou niet moeten gaan, na alles wat ik door haar heb meegemaakt, maar toen ik haar vandaag terugzag, was het alsof ik weer op de luchthaven van Fiumicino stond. Zij boos, alleen maar aandacht voor haar verloren koffer. Ik kon alleen maar denken aan hoe sensueel ze was, zelfs met die stuurse blik die een diepe rimpel in haar wangen trok.

‘Vertel, wat heb je uitgevreten met die vriendin?’ knipoogt Vito.

Het is overduidelijk, hij wil alles weten. Zoals gewoonlijk komt niemand in de bank me opzoeken, al helemaal niet een vrouw.

‘Wat wil je dat ik zeg? We hebben een koffie gedronken en dat was het.’

‘Zijn jullie die in Guatemala gaan drinken? Ik heb intussen zeven klanten geholpen.’

‘We hebben over vroeger gepraat en …’

‘En is er vroeger is gebeurd tussen jullie?’ Mijn collega laat me nooit een zin afmaken. ‘Ik heb wel gezien hoe je naar haar keek.’

Ik denk even na voor ik antwoord: ‘Als dat zo is, dan had zij dat niet in de gaten.’

‘Als ze het niet heeft gezien, dan heb je het echt slecht aangepakt.’

‘Zijn er vandaag geen wisselbrieven om te laten protesteren?’

‘Eentje wel, maar ik wacht tot het einde van de werkdag om naar de notaris te bellen.’

Gelukkig kan ik van onderwerp veranderen. Ik wil niet nog meer vertellen en trouwens, ik heb dit al jaren geleden begraven …

Weer in mijn appartementje ga ik op een trede van de houten trap naar de mezzanine zitten. Ik ben de voorbije jaren al zo vaak verhuisd, maar hier blijf ik voor altijd, want een grote boerderij met zwembad boven een berg kan ik me niet veroorloven. Ik weet het zo wel: hier blijf ik.

Mijn gedachten dwalen af naar Chiara: Wat zou ze willen van mij? En ik van haar? En dan opeens weet ik het: Ze heeft me uitgenodigd naar haar hotel, maar ze heeft niet gezegd hetwelke. Ik eet wat gerookte zalm en scrol intussen door mijn e-mails en WhatsAppjes. Geen enkel bericht van haar. In de chat van de bankcollega’s draait het maar om één thema:

Wie is de mysterieuze vrouw waarmee Francesco gaan lunchen is?

Ik hoef de commentaar van Vito niet te lezen, ik onthoud alleen de vaakst aangehaalde opmerking, die van Marco: een oude vlam die hij zwanger had gemaakt en nu alimentatie voor haar kind wil!

En dan kijk ik naar Messenger. Enkele berichten, maar alleen van vrienden met een kettingbrief:

Pas op voor Tizio of Caio. Hij heeft een profielfoto van een Corsicaanse hond (welk ras is dat?). Maar hij is een hacker, aanvaard zijn vriendschapsverzoek niet, anders …

Pas om halftien ’s avonds krijg ik een bericht van een onbekende afzender, die zich Obscura alba laat noemen.

Hallo. Ik ben in het hotel Tre Donzelle, hier in het centrum. Ik wacht op je.

Ik bekijk het Facebook-profiel van die Obscura alba. Slechts twee foto’s: een tekening van een vrouw, in fantasystijl, en een geheimzinnig symbool. Geen verwijzing naar beroep, stad of relatiestatus.

Het is niet de eerste keer dat ik haar profiel ga ‘stalken’. In het verleden heb ik haar naam al opgezocht, Chiara Rigoni: ik vond er drie en hoewel de foto’s niet overeenstemden met haar, heb ik hen alle drie een vriendschapsverzoek gestuurd. Twee reageerden er niet, eentje accepteerde het, maar tussen haar foto’s alleen maar prenten van katten. Het had zij kunnen zijn, maar de omschrijving luidde:

Kattenvrouw. Webdesigner. Woont in Firenze.

Ik schreef naar haar:

Ik heb een prachtige, grote, witte kat, hij heet Pallino. Dit is zijn foto.

Ze antwoordde meteen:

Pallino is schattig, misschien is zijn baasje dat ook. Als je in de buurt bent, kunnen we samen een koffie gaan drinken.

Ik wilde graag weten wie ze was, dus verzon ik een project in Firenze voor de volgende dag.

We spraken af op het parkeerterrein van Ikea in het noorden van Firenze. Ik heb lang op haar gewacht, maar zij was het niet. Een mooie, volslanke vrouw, dat wel, maar zij niet. Ze praatte de hele avond over haar ex-man en wat een vreselijke fout het was om met hem te trouwen; daarna ging ze uitgebreid in op allerlei details, ook intieme, van andere afspraakjes met mannen na haar scheiding.

‘Het ergste was zes maanden geleden, met iemand die ik in de chat had leren kennen. De eerste avonden bestelde hij een pizza … of was het een broodje? Nou ja, niet belangrijk.’

– Ik dacht dat het belangrijk was voor het verhaal om te weten wat hij at – kon ik mezelf nog net inhouden om te zeggen.

‘We gingen uit om elkaar beter te leren kennen. En op zeker ogenblik vroeg hij mij, zomaar, of ik mijn premies al had betaald.’

Deze absurde vraag prikkelde mijn nieuwsgierigheid: ‘In welke zin?’

‘Ik zeg het toch, het was de eerste keer dat we samen uitgingen. Maar hij zag het al voor zich dat we zouden gaan samenwonen. Maar ieder zou zijn eigen kosten betalen: eerst met ons salaris, daarna met ons pensioen.’

– En heb je je pensioenbijdrage aan hem gestort?

Nee, dit was niet de Chiara Rigoni die ik zocht. Terwijl ik aan die vreemde kennismaking zat te denken, kreeg ik nog een berichtje van Obscura alba:

Kom je nog? Vraag of je naar de kamer van Patrizia Salvatori kan komen.

– Die van de sekte gebruiken nooit hun echte naam. Als ze voor ieder nieuw seizoen geen schuilnaam hebben, voelen ze zich niet op hun gemak. Eerlijk gezegd weet ik zelfs niet of Chiara haar echte naam is.

Ik weet nog steeds niet wat ze wil. In elk geval is dit geen romantisch afspraakje, ook al omdat ze heeft gezegd dat ze me aan iemand wil voorstellen.

De deur van het hotel zit dicht, dus ik bel aan. Niemand doet open. Ik bel nog een keer aan, nu iets langer. De deur blijft dicht. Misschien stuurt Apollo, de beschermheilige van diegenen die op het punt staan een stommiteit te begaan, mij wel een teken vanaf de Olympus.

Ik kijk naar binnen, helemaal donker, dus stuur ik een bericht naar Chiara:

Ik sta beneden voor het hotel, maar het is gesloten.

Ze antwoordt meteen:

Geef de toegangscode in op het toetsenbord links naast de deur: 1337. En kom dan naar de tweede verdieping, kamer 40.

Ik duw de deur open en loop de trap op. Ik sta nog maar boven en het licht gaat al uit. Ik doe het weer aan en zoek de camera: aan het einde van de gang. Halverwege de gang gaat het licht weer uit. Ik draai me om, doe het weer aan en ren naar de deur, klop erop, misschien een beetje te hard.

Chiara laat haar gezicht zien.

‘Kom binnen en maak niet zoveel lawaai!’

‘Waarom zou ik geen lawaai maken?’ zeg ik met opzet luid.

Ze draagt een strakke broek en een blauw topje, ook aansluitend: ik staar haar betoverd aan en merk het niet meteen op …

Tot plots, een luide kreet van een kind.

‘Zo, dank je wel.’

Ze loopt naar een bedje toe waarin een jongetje heerlijk lag te slapen. Hij moet een jaar zijn, hij is mollig en heeft een grote bos blonde krullen. Chiara neemt hem in haar armen.

‘Ik wilde hem aan je voorstellen.’

Ze loopt hen en weer en streelt over zijn buikje.

Ik blijf als verlamd in de deuropening van de kamer staan.

‘Is dat …’

‘Ja, mijn zoon.’

Zo heb ik Chiara nog nooit gezien. Met mij was ze altijd afstandelijk: de weinige keren dat ze me nader kwam, trok ze zich meteen weer terug. Maar met hem is ze een en al aandacht: ze kust hem op zijn voorhoofd, knuffelt hem, wiegt hem liefdevol.

‘Geef je mij dat eens?’

‘Wat?’

‘Zijn flesje, op tafel!’

De schrijftafel in de kamer is omgebouwd tot luiertafel met alles om te verschonen, eten te geven en te spelen. Ik geef haar de fles alsof het om een ding gaat dat van een andere planeet komt.

‘Eerst moet je het opwarmen.’

Ik ben net zo vertrouwd met een boreling als met een Formule 1-auto. Ik zou me zelfs meer op mijn gemak voelen aan het stuur van zo’n bolide dan met een baby in de armen.

En alsof ze mijn gedachten kan lezen, duwt ze haar baby in mijn armen.

‘Hou jij hem even vast, dan zorg ik wel voor de fles.’

‘Maar als ik hem laat vallen?’

‘Dat doe je niet! Ga maar op bed zitten.’

Eender welke complexe yogahouding zou ik nog makkelijker vinden dan wat ik allemaal uithaal om met dat waardvolle hoopje in mijn armen te gaan zitten. Op de een of andere manier lukt het me, maar het kleintje begint te huilen. Gelukkig komt de fles er al aan. En dan volgen een reeks boeren. – Op welke leeftijd is zoiets moois als een boertje onbeleefd geworden?

En dan vallen zijn oogjes eindelijk dicht, zijn hoofdje op de borst van zijn mama, en valt hij in slaap. Chiara legt hem voorzichtig weer in zijn bedje en gaat op de rand zitten, ik op de andere kant.

‘Hoe heet hij?’ vraag ik

‘Vittorio.’

‘En zijn echte naam?’

‘Dit is de naam die ik bij de burgerlijke stand heb geregistreerd. Tijdens de zuiveringsrite waarmee we hem “gedoopt” hebben bij de Golden Dawn, heeft hij een andere naam gekregen. Kun je niet raden dewelke?’

Ik ben zo van mijn stuk gebracht door de aanwezigheid van een kind dat ik er helemaal niet aan denk raadseltjes op te lossen.

‘Giuliano. Giuliano is de naam die de allerhoogste godheid voor hem heeft gekozen.’

‘En wie is de vader van Vittorio … Giuliano?’ Ze schudt haar hoofd zonder een woord te zeggen.

‘Wil je me dat niet zeggen?’ dring ik aan.

‘Ik denk dat je er niet blij mee zult zijn.’

‘Vast een lid van je heidense sekte. Hij is vast verwekt tijdens een ecliptische nacht in een Egyptische tempel.’

‘Nee, het was een daad van liefde.’

Dat substantief op haar lippen galmt in mijn oren. Liefde: een woord dat ik haar nog nooit heb horen uitspreken.

‘Ik wil het liever niet weten.’

Maar nu wil ze het me absoluut zeggen: ‘Nee, je moet het weten.’

‘Geloof me: ik heb liever de twijfel.’

‘Het was een geschenk van bovenaf. Op mijn leeftijd had ik nooit gedacht dat ik nog …’ Chiara zwijgt plots, kijkt naar het kleintje en onthult dan eindelijk: ‘Giuliano is een emanatie van zijne heiligheid.’

Ik weet niet wat te zeggen, ik had nooit gedacht dat …

‘Vertel me nu niet dat jij, met die …’

‘Tot zijn plotse overlijden was hij een gids voor mij, een vader en … een partner.’

Ik laat me op het bed vallen en staar naar het plafond. Dan draai ik me om en kijk naar het slapende kind met de blik van iemand die een buitenaards wezen ziet. Ik hoop voor hem dat hij op zijn moeder lijkt.

Er gaan enkele seconden voorbij, het lijken wel uren. Chiara’s blik gaat heen en weer tussen de baby, mij en haar smartphone op het nachtkastje: er komen de hele tijd meldingen binnen. Ik hoef niets meer te weten. Ik ben ontgoocheld. Het is trouwens algemeen bekend: in heel wat sekten is er een spiritueel leider die onder andere de vrije liefde predikt, wat zich vervolgens vertaalt in de vrijheid voor de goeroe om met alle vrouwen die hem trouw volgen, te paren.’

– Ze zal wel gedwongen zijn door de sekte, dat lijkt me de enige logische verklaring.

‘Je zult wel gedwongen zijn’, herhaal ik, luidop deze keer.

‘Wat zeg je?’ vraagt ze kwaad en benadrukt dan: ‘Niemand heeft hier iemand gedwongen.’

Het voelt alsof ik mijn nagels over een spiegel kras.

‘Ik bedoelde eigenlijk, je zult wel gedwongen zijn om te vluchten na de dood van de …’

‘Ik ben hier uit vrije wil gekomen. Waarom, waarom … Omdat ik je nodig heb.’

– Hoe vaak heb ik niet gewild dat ze dat zou zeggen. Maar er is geen erger moment dan dit – denk ik mistroostig.

‘Wat moet ik doen? Inbreken in een Zwitserse bank of de Mona Lisa stelen?’

‘Ik wil niet tegen je liegen: ik spreek in naam van de Hermetische Orde van de Gouden Dageraad.’

– Wat heb ik te maken met die fanatiekeling en haar sekte?

Giuliano wordt wakker, doet zijn groene oogjes open en glimlacht naar me. Misschien ga ik kleintjes nog wel leuk vinden. Een paar seconden maar en hij begint weer onbedaarlijk te huilen.

Chiara legt het uit: ‘Als hij zo doet, heeft hij honger of heeft hij een vieze luier of iets anders.’

‘Misschien kan ik maar beter gaan.’

‘Nee, wacht! Ik ververs hem en dan kunnen we verder praten.’

‘We bespreken het morgen wel.’ Ik sta op van het bed.

Chiara geeft me een kus op mijn wang en fluistert in mijn oor: ‘Daar reken ik op.’

Wanneer ik door de deur van het hotel naar buiten loop, kruis ik een voorname man, witte broek, linnen hemd, ook wit. Ik ga opzij om hem door te laten en loop dan naar huis.

‘Heb je er nog een keer over nagedacht?’ roept Chiara uit terwijl ze de deur van haar kamer blij opentrekt.

‘Verwachtte u iemand anders?’ antwoordt de gedistingeerde man.

Het meisje probeert de deur dicht te doen, maar de onbekende is sterker en raakt toch binnen.

Ze neemt Giuliano in haar armen en gaat in een hoekje zitten.

‘Niet bang zijn’, zegt de man langzaam. Dan steekt hij een hand uit: ‘Ik ben Costantino.’

Chiara wil alleen maar haar baby beschermen en drukt zijn gezichtje tegen haar borst.

‘Wat wilt u van mij?’

‘Praten, alleen maar praten’, antwoordt de man met bestudeerde kalmte.

‘Ga weg of ik bel de politie’, dreigt ze.

‘Daarmee?’ vraagt de onbekende en neemt het mobieltje dat ze op het nachtkastje heeft laten liggen.

‘Dan roep ik wel.’

‘Lukt niet. Het hotel is half leeg en tegen dat iemand u hoort …’ De rest van de zin maakt hij niet af.

‘Wat wilt u?’ vraagt Chiara zonder hem aan te kijken.

Ze kijkt alleen nog naar de baby in haar armen die ondanks de drukte in slaap is gevallen, raar maar waar.

‘Rustig nu. We gaan zitten, dan leg ik het uit.’

De man neemt de stoel die bij de schrijftafel staat en draait hem om. Chiara gaat op het kussen zitten. Giuliano legt ze op het andere en legt een dekentje vol beertjes over hem heen.

‘Weet u wie ik vertegenwoordig?’

De man haalt een zakje uit zijn iPad-houder en opent het.

‘Mag ik roken?’

Zonder op het antwoord te wachten doet hij wat tabak uit het zakje in een pijp.

‘Nee’, antwoordt Chiara stellig.

‘Toen ik naar boven kwam, zag ik dat er niemand bij de receptie zat, niemand zal het dus ooit te weten komen.’

‘Ja, maar het mag niet.’

Ze kijkt hem aan en wijst dan met een zwaai naar de baby, waarna ze Giuliano voorzichtig streelt.

Costantino kan zijn teleurstelling nauwelijks verbergen wanneer hij de pijp en de tabak weer wegstopt. Vervolgens komt hij op minder dan een meter afstand bij haar staan.

‘Ik ben Ridder van het Grootkruis van Rechtvaardigheid van de Heilige Constantijnse Militaire Orde van San Giorgio.’

‘Welke orde is dat?’

Chiara weet het antwoord al, maar doet alsof ze verrast is.

‘Keizer Constantijn in hoogsteigen persoon vertrouwde driehonderd ridders de opdracht toe om het christelijke geloof te verdedigen. Ik ben een van de hoogste leden van deze ridderorde uit de vierde eeuw.’

‘En die bestaat nog?’

‘Ze is nog sterker dan ooit. Ze is erkend door de Italiaanse staat en wordt geleid door het koninklijk huis van Bourbon, de troonpretendent van de beide Siciliën.’

‘Het koninkrijk der Beide Siciliën bestaat absoluut niet meer.’ Costantino kijkt het meisje strak aan.

‘De realiteit is anders dan wat er in de geschiedenisboeken staat.’ Chiara gaat op het bed zitten, zo ver mogelijk van de onbekende weg.

‘Ik ben hier op rechtstreeks bevel van de Constantijnse Grootmeester van de Heilige Orde.’

‘Wat wilt u van mij?’

‘Dat weet u heel goed, houd me niet voor de gek.’

Chiara denkt lang na voor ze antwoordt.

‘Ik heb het niet.’

De man loopt om het bed heen en buigt naar voren, zijn gezicht dicht bij dat van Giuliano.

‘Slaapt hij?’

‘Laat mijn zoon met rust, anders …’

Costantino gaat weer voor hen beiden zitten.

‘Ik weet dat u het niet heeft, anders zou ik het al in handen gehad hebben.’

Chiara kijkt om zich heen, op zoek naar een vluchtweg, maar dan zou ze over de man heen moeten klimmen om bij de deur te komen en dat ook nog eens met haar zoontje in haar armen.

‘Meneer Costantino, ik herhaal het nog een keer, ik heb het niet.’

‘Ja, juffrouw Chiara, maar ik weet dat u het zoekt’, dringt de man aan.

‘Hoe weet u hoe ik heet?’

‘Ik weet alles over u, meer nog, ik zou zelfs zeggen dat we intussen vertrouwelijk met elkaar omgaan en elkaar kunnen tutoyeren.’

Hij komt wat dichter bij haar en fluistert in haar oor.

‘Ik weet wie je bent, ik weet van je geliefde baas en van zijn onderzoek.’

Chiara trekt zich terug.

‘Dat waren gewoon hypothesen van een oude man, hij heeft niets gevonden.’

Costantino zwaait met een blad.

‘En dit dan?’

Chiara zwijgt.

Costantino staat op en zwaait met het blad heen en weer voor het gezicht van het meisje.

‘Weet je wat dit is?’

Zijn toon wordt dreigend: ‘Ik vraag het je nog een keer. Weet je wat dit is?’

Chiara knikt uiteindelijk.

‘Dat zijn de aantekeningen die de oude man die avond bij zich had. Ik veronderstel dat je er lang naar hebt gezocht.’

‘Die avond met de ambulance, de politie, de broeders in paniek, nee, ik had geen tijd …’

Hij valt haar in de rede. ‘De volgende dag heb je elke hoek van het huis doorzocht, maar het was te laat. Met al dat heen- en weergeloop was het makkelijk om binnen te raken: ze lagen in de badkamer, hoe vreemd.’

‘Als u zijn aantekeningen heeft, wat wilt u dan van mij?’

De man verstopt de handgeschreven tekst op het blad, behalve de letters rechts bovenaan.

III

Chiara zegt: ‘Als je me de rest niet laat zien, dan heeft het geen zin.’

‘Deze verticale streepjes staan voor een Latijnse drie: het nummer van de pagina. Om de vreemde combinatie van letters en cijfers te begrijpen die hieronder staat, zou het handig zijn om de eerste twee bladzijden te hebben.’

‘Die heb ik niet. Echt waar, ik heb ernaar gezocht, maar ik heb ze nog niet gevonden.’

‘Onderschat mijn intelligentie niet. Gisteren nog is een van onze afgezanten naar het huis in Lissabon gegaan. Hij heeft overal rondgesnuffeld, maar niets.’

‘Eender wie had ze kunnen meenemen’, antwoordt ze.

‘In theorie wel, maar ik denk dat jij hier bent om de aantekeningen te laten zien aan die vriend van je, hoe heet hij ook alweer?’

Chiara kijkt naar het raam.

‘Francesco Speri.’

‘Precies. Ik hoop dat Speri de zoektocht bij je baas verderzet.’

Ze zwijgt en kijkt naar haar slapende zoontje.

‘We weten allemaal wat hij ontdekt heeft. We hebben hem maanden gestalkt.’

Chiara blijft zwijgen.

‘Laten we voor een keer eerlijk zijn. Je baas hield vol dat er een geschrift bestaat, dat ongetwijfeld vals is, maar dat het, wanneer het in handen komt van iemand die er niets van kent, de dingen anders zou laten uitschijnen dan ze eigenlijk zijn.’

‘Dat zal wel. In elk geval was het gewoon een ijdelheid en eindigde het met hem.’ Chiara huivert voor ze verdergaat: ‘Zijn jullie het geweest? Hebben jullie hem vermoord?’

‘Ik zal niet ontkennen dat zijn einde welkom was. Maar zoals in het politierapport staat, was het zelfmoord.’

‘Jullie zijn moordenaars! Hij is dood, wat willen jullie nu nog?’ vraagt ze bezorgd.