Trots en Vooroordeel - Jane Austen - E-Book

Trots en Vooroordeel E-Book

Jane Austen.

0,0
2,49 €

oder
-100%
Sammeln Sie Punkte in unserem Gutscheinprogramm und kaufen Sie E-Books und Hörbücher mit bis zu 100% Rabatt.
Mehr erfahren.
Beschreibung

Elizabeth Bennet, de heldin uit Trots en vooroordeel, is met haar levendige, sprankelende geest, haar gevoel voor humor en haar oprechtheid altijd een van de geliefdste romanpersonages van Jane Austen geweest. Als zij de charmante Wickham en de trotse, hooghartige Darcy ontmoet, zijn haar gevoelens ten opzichte van beiden snel bepaald. Haar eigen belevenissen en die van haar vriendin Charlotte Lucas en haar zusje Jane dwingen haar echter om haar mening over vele zaken te herzien. Maar ze schuwt de confrontatie met zichzelf niet en is telkens weer in staat de humor van haar situatie in te zien.

Das E-Book können Sie in Legimi-Apps oder einer beliebigen App lesen, die das folgende Format unterstützen:

EPUB
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



 

 

 

 

 

Trots en vooroordeel

 

Jane Austen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Jane Austen

Jane Austen, geboren op 16 december 1775 in Steventon, Hampshire, Engeland, is een van de beroemdste Engelse schrijfsters, vooral bekend om haar scherpe sociale commentaar en briljante portrettering van het dagelijks leven van de Britse gentry in de 18e en 19e eeuw. Haar werk legt de nadruk op de rol van vrouwen in de samenleving, met een focus op huwelijk, liefde en sociale klasse.

Austen was de zevende van acht kinderen in een hechte familie. Haar vader, George Austen, was een Anglicaanse predikant, en haar moeder, Cassandra Leigh, kwam uit een vooraanstaande familie. Jane groeide op in een intellectuele omgeving waarin lezen en schrijven werden aangemoedigd. Ze ontving een bescheiden opleiding, maar het grootste deel van haar literaire ontwikkeling kwam voort uit zelfstudie en haar omgeving.

Jane Austen leidde een betrekkelijk rustig en teruggetrokken leven. Ze had een hechte band met haar zus Cassandra, met wie ze veel correspondeerde. Ondanks verschillende romantische betrokkenheden trouwde Austen nooit. Na de dood van haar vader in 1805 verhuisde ze met haar moeder en zus naar verschillende huizen, totdat ze zich in 1809 in Chawton, Hampshire vestigden. Hier zou ze enkele van haar belangrijkste werken schrijven.

Austen stierf op 18 juli 1817 op 41-jarige leeftijd, vermoedelijk aan de ziekte van Addison. Ze ligt begraven in Winchester Cathedral.

Belangrijke Werken

Sense and Sensibility (1811)

Dit was het eerste gepubliceerde werk van Austen, oorspronkelijk onder het pseudoniem "A Lady". Het verhaal draait om de zussen Elinor en Marianne Dashwood, die te maken krijgen met financiële problemen en romantische teleurstellingen. Het onderzoekt de tegenstellingen tussen "verstand" (sense) en "gevoeligheid" (sensibility), oftewel de balans tussen rede en emotie.

Pride and Prejudice (1813)

Dit is zonder twijfel het bekendste werk van Austen en wordt beschouwd als een van de grootste werken in de Engelse literatuur. Het verhaal volgt Elizabeth Bennet, een intelligente en eigenzinnige jonge vrouw, die te maken krijgt met de vooroordelen van klasse en de trots van de rijke Mr. Darcy. Het boek behandelt thema's zoals sociale status, huwelijk en persoonlijke groei.

Mansfield Park (1814)

Dit werk vertelt het verhaal van Fanny Price, een verlegen en ondergeschikte jonge vrouw die door haar rijke familie wordt opgevoed. Het boek onderzoekt de morele en sociale kwesties van die tijd, zoals slavernij en sociale mobiliteit. Het is een van Austen's meest complexe en serieuze werken.

Emma (1815)

Emma volgt de avonturen van Emma Woodhouse, een rijke, zelfverzekerde jonge vrouw die graag koppels vormt. Ondanks haar goede bedoelingen leidt haar bemoeizucht tot misverstanden en romantische verwikkelingen. Austen zelf beschouwde Emma als een heldin die "niemand behalve mij echt leuk zal vinden", maar het werk wordt zeer gewaardeerd om zijn humor en inzicht.

Northanger Abbey (1817, postuum gepubliceerd)

Dit satirische werk richt zich op de jonge, naïeve Catherine Morland, die in haar fantasiewereld van gothic-romans terechtkomt. Het boek is een parodie op de gothic-romangenre en bespreekt de kloof tussen werkelijkheid en fictie.

Persuasion (1817, postuum gepubliceerd)

Persuasion is een van Austen's meest mature werken, geschreven in de laatste jaren van haar leven. Het verhaal volgt Anne Elliot, een vrouw van 27 die acht jaar eerder een huwelijksaanzoek afwees. Wanneer ze haar vroegere geliefde, kapitein Frederick Wentworth, opnieuw ontmoet, wordt ze geconfronteerd met oude gevoelens en de kans op een tweede kans in de liefde.

Thema's en Stijl

Jane Austen's werken worden gekenmerkt door hun subtiele ironie, humor en scherpzinnige observaties van de samenleving. Ze schreef vooral over de middenklasse en lagere aristocratie, en haar verhalen draaien vaak om de beperkingen die vrouwen ondervonden in hun zoektocht naar een geschikte echtgenoot, gezien hun afhankelijkheid van huwelijk voor sociale en economische zekerheid.

Austen's personages zijn vaak levendige en complexe vrouwen die zich binnen de grenzen van hun sociale omstandigheden moeten bewegen. Haar werk bevat ook veel subtiele kritiek op sociale klasse en genderrollen, hoewel ze dit altijd met een lichte en elegante toon doet.

Jane Austen wordt beschouwd als een van de belangrijkste Engelse auteurs en haar werken worden nog steeds wereldwijd gelezen en bestudeerd. Ze heeft een blijvende invloed gehad op zowel de literatuur als de populaire cultuur, met talloze bewerkingen van haar romans in films, tv-series en theaterstukken.

Ondanks het feit dat ze tijdens haar leven slechts bescheiden bekendheid genoot, is haar reputatie na haar dood enorm gegroeid, en vandaag de dag wordt ze gezien als een van de grote literaire figuren van het Verenigd Koninkrijk.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1

Het is een waarheid die iedereen, waar ook ter wereld, zal onderschrijven: een ongehuwde man met een behoorlijk vermogen heeft behoefte aan een echtgenote.

Hoe weinig er ook bekend mag zijn over de gevoelens of opvattingen van zo’n man als hij net in de buurt is komen wonen, deze waarheid is zo diep verankerd in de denkwereld van de families om hem heen dat ze hem beschouwen als het rechtmatig eigendom van een van hun dochters.

‘Mijn beste Bennet,’ zei zijn vrouw op een dag tegen hem, ‘heb je gehoord dat Netherfield Park eindelijk verhuurd is?’

Mijnheer Bennet antwoordde dat hij dat niet had gehoord.

‘Nou, het is verhuurd,’ sprak zij, ‘want mevrouw Long was hier zojuist, en die heeft het me verteld.’

Mijnheer Bennet reageerde niet.

‘Wil je niet weten wie het gehuurd heeft?’ vroeg zijn vrouw ongeduldig.

‘Jij wilt het me vertellen, en ik heb er geen bezwaar tegen het te horen.’

Meer aanmoediging had zij niet nodig.

‘Nou, mijn beste, het zit dus zo, mevrouw Long zegt dat Netherfield verhuurd is aan een zeer vermogende jongeman uit het noorden van Engeland; dat hij maandag met een sjees met vier paarden het huis is komen bekijken en dat hij er zo verrukt van was dat hij het meteen met Morris

heeft geregeld; dat hij voor Sint-Michiel1 zijn intrek neemt en dat een paar

bedienden van hem eind volgende week al komen.’

‘Hoe heet hij?’

‘Bingley.’

‘Getrouwd of ongetrouwd?’

‘O, ongetrouwd natuurlijk, mijn beste! Een ongetrouwde man met geld, vier- of vijfduizend pond per jaar. Wat geweldig voor onze meisjes!’

‘Hoezo? Wat hebben onze meisjes ermee te maken?’

‘Mijn beste Bennet,’ antwoordde zijn vrouw, ‘wat ben je toch vervelend!

Je begrijpt toch wel dat ik bedoel dat hij met een van de meisjes gaat trouwen.’

‘Is dat de reden waarom hij hier komt wonen?’

‘De reden waarom hij hier komt wonen! Onzin, wat zeg je toch allemaal!

Maar het ligt toch voor de hand dat hij verliefd wordt op een van de

meisjes, en daarom moet je een visite bij hem afleggen zodra hij komt.’

‘Daar zie ik de noodzaak niet van in. Ga jij maar met de meisjes, of stuur ze alleen, dat is misschien nog beter, want jij bent zeker net zo knap als zij, het zou best kunnen dat je zelf nog het meest van allemaal in de smaak valt bij mijnheer Bingley.’

‘Je vleit me, mijn beste. Zeker, in mijn tijd was ik niet onknap, maar ik pretendeer niet dat ik nu nog zo bijzonder ben. Als een vrouw vijf volwassen dochters heeft, moet ze zich niet meer bezighouden met haar eigen schoonheid.’

‘In dat geval heeft een vrouw meestal ook niet veel schoonheid om zich mee bezig te houden.’

‘Maar mijn beste, je moet beslist op visite gaan bij mijnheer Bingley als hij hier komt wonen.’

‘Dat is meer dan ik kan beloven, zeg ik je.’

‘Maar denk toch eens aan je dochters. Het zou toch een prachtige toekomst zijn voor een van hen? Sir William en lady Lucas zijn vastbesloten te gaan, enkel om die reden, want je weet dat ze meestal niet op visite gaan bij nieuwkomers. Je moet werkelijk gaan, want wíj kunnen onmogelijk bij hem op visite gaan, als jij niet gaat.’

‘Je hebt veel te veel scrupules, lijkt me. Ik wed dat mijnheer Bingley je met open armen ontvangt en ik zal je een kort briefje meegeven om hem te laten weten dat ik hem mijn welgemeende fiat geef om te trouwen met wie van de meisjes hij ook maar verkiest. Al moet ik wel een goed woordje doen voor mijn kleine Lizzy.’

‘Ik moet je dringend verzoeken dat niet te doen. Lizzy is niets beter dan de anderen; en volgens mij is ze niet half zo mooi als Jane en ook niet half zo vrolijk en onbekommerd als Lydia. Maar jíj trekt haar altijd voor.’

‘Ze hebben geen van allen veel bijzonders,’ antwoordde hij, ‘ze zijn allemaal even onnozel en onbenullig als andere meisjes. Maar Lizzy is iets levendiger dan haar zusters.’

‘Bennet, hoe kun je je zo lelijk uitlaten over je eigen kinderen! Je schept er genoegen in mij te kwellen. Je hebt geen medelijden met mijn arme zenuwen.’

‘Dat zie je verkeerd, lieve. Ik heb groot ontzag voor jouw zenuwen. Het zijn oude vrienden van me. Ik hoor je er al zeker twintig jaar breedvoerig over spreken.’

‘Ach! Jij weet niet wat ik moet doormaken.’

‘Maar ik hoop dat je daar overheen komt en dat je mag meemaken dat er vele jongemannen met vierduizend pond per jaar in de buurt komen wonen.’

‘Al kwamen er twintig, daar hebben we niets aan, want jij wilt niet bij ze op visite.’

‘Je kunt erop rekenen, lieve: als het er twintig zijn, ga ik bij allemaal op visite.’

Mijnheer Bennet was zo’n merkwaardige mengeling van scherpzinnigheid, sarcastische humor, gereserveerdheid en nukkigheid, dat de ervaring van drieëntwintig jaar voor zijn vrouw nog niet voldoende was om zijn karakter te begrijpen. Haar eigen innerlijk was minder moeilijk te doorgronden. Ze was een vrouw met een pover verstand, weinig kennis en een wispelturig temperament. Als ze ontevreden was, beeldde ze zich in dat ze last van haar zenuwen had. Haar doel in het leven was haar dochters aan de man te brengen; haar troost in het leven waren bezoek en nieuwtjes.

1 29 september.

Hoofdstuk 2

Mijnheer Bennet was een van de eersten die zijn opwachting maakte bij mijnheer Bingley. Hij was altijd van plan geweest om een visite bij hem af te leggen, hoewel hij tegen zijn vrouw tot het laatst toe volhield dat hij dat niet zou doen. En tot op de avond nadat het bezoek had plaatsgevonden had ze er geen weet van. Het werd toen op de volgende wijze duidelijk. Hij zag dat zijn tweede dochter een hoed zat te garneren en richtte plotseling het woord tot haar.

‘Ik hoop dat mijnheer Bingley hem mooi vindt, Lizzy.’

‘Het is ons niet gegeven te weten wat mijnheer Bingley mooi vindt,’ zei haar moeder wrokkig, ‘aangezien er geen visites plaatsvinden.’

‘Maar u vergeet, mama,’ zei Elizabeth, ‘dat we hem op de bals en partijen zullen ontmoeten en dat mevrouw Long heeft beloofd dat ze hem zal voorstellen.’

‘Ik geloof er niets van dat mevrouw Long dat zal doen. Ze heeft zelf twee nichtjes. Ze is een egoïstische, hypocriete vrouw en ik moet niets van haar hebben.’

‘Ik ook niet,’ zei mijnheer Bennet. ‘En ik ben blij dat je niet afhankelijk wilt zijn van haar diensten.’

Mevrouw Bennet verwaardigde zich niet hierop te antwoorden, maar ze had haar gevoelens niet in bedwang en viel uit tegen een van haar dochters:

‘Hou toch eens op met dat gehoest, Kitty, hemeltjelief! Denk een beetje aan mijn arme zenuwen. Zo gaan ze aan flarden.’

‘Kitty kent geen tact met hoesten,’ zei haar vader, ’ze kiest er echt de verkeerde momenten voor uit’.

‘Ik hoest niet voor mijn genoegen,’ reageerde Kitty kregelig.

‘Wanneer is je volgende bal, Lizzy?’

‘Morgen over twee weken.’

‘Ja, dat is waar,’ riep haar moeder, ‘en mevrouw Long komt pas de dag tevoren terug; dus ze kan hem niet aan ons voorstellen, want dan kent ze hem zelf nog niet.’

‘Nou, lieve, dan kun jij je vriendin eens een keer te vlug af zijn en mijnheer Bingley aan háár voorstellen.’

‘Onmogelijk, Bennet, dat kan toch niet, als ik hem zelf niet heb leren kennen. Waarom terg je me zo?’

‘Ik waardeer het dat je zo behoedzaam bent. Iemand twee weken kennen is inderdaad niet lang. Je kunt niet werkelijk weten wie iemand is na twee weken. Maar als wíj de vrijheid niet nemen, doet iemand anders het en tenslotte moeten mevrouw Long en haar nichtjes ook hun kans krijgen. En zij zal het beschouwen als een heel vriendelijk gebaar, dus als jij haar die dienst niet wilt bewijzen, zal ik het zelf doen.’

De meisjes keken hun vader met open mond aan. Mevrouw Bennet zei alleen maar: ‘Onzin, onzin!’

‘Wat bedoel je met die stellige kreet?’ riep hij uit. ‘Vind je de omgangsvormen bij het voorstellen en de nadruk die daarop wordt gelegd, onzin? Dat kan ik echt niet met je eens zijn. Wat zeg jij ervan, Mary? Want ik weet dat jij een jongedame bent die veel nadenkt en moeilijke boeken leest en samenvattingen maakt.’

Mary wilde iets heel verstandigs zeggen, maar wist zo gauw niet wat.

‘Terwijl Mary haar gedachten ordent,’ vervolgde hij, ‘kunnen wij terugkeren naar mijnheer Bingley.’

‘Ik word doodziek van mijnheer Bingley,’ riep zijn vrouw.

‘Het spijt me dat te horen; maar waarom heb je dat niet eerder gezegd?

Als ik dat vanmorgen had geweten was ik beslist niet bij hem op visite gegaan. Dat is nou heel ongelukkig, maar de visite is inmiddels afgelegd en we kunnen er dus niet meer onderuit dat de kennismaking heeft plaatsgehad.’

De verbazing van de dames was precies wat hij wenste; de verbazing van mevrouw Bennet was misschien nog groter dan die van de anderen, ofschoon ze, toen de eerste uitbarstingen van vreugde verstomd waren, beweerde dat ze dit aldoor wel verwacht had.

‘Dat is heel aardig van je, mijn beste Bennet. Maar ik wist wel dat ik je uiteindelijk zou overtuigen. Ik was er zeker van dat je te veel van je dochters hield om een dergelijke kennismaking te laten lopen. O, ik ben zo verheugd! En wat een grap zeg, dat je er vanmorgen bent geweest en dat je er al die tijd niets van hebt gezegd.’

‘Nou, Kitty, nu mag je hoesten zoveel je wilt,’ zei mijnheer Bennet en met die woorden verliet hij de kamer, hij was de verrukking van zijn vrouw beu.

‘Wat een geweldige vader hebben jullie, meisjes,’ zei ze, toen de deur achter hem was dichtgevallen. ‘Ik weet niet hoe jullie ooit genoeg kunnen terugdoen voor zijn goedheid; of voor de mijne, trouwens. Op onze leeftijd,

kan ik jullie wel vertellen, is het niet zo plezierig om iedere dag met nieuwe mensen kennis te moeten maken; maar voor jullie doen we alles. Lydia, liefje, al bén je de jongste, ik weet wel zeker dat mijnheer Bingley op het volgende bal met je zal dansen.’

‘O!’ zei Lydia kordaat, ‘ik ben niet bang, want ik ben wel de jongste, maar ik ben ook de grootste.’

De rest van de avond werd doorgebracht met gissen wanneer hij een tegenbezoek bij mijnheer Bennet zou afleggen en met het vaststellen van een dag waarop ze hem voor het diner zouden uitnodigen.

Hoofdstuk 3

Alle vragen die mevrouw Bennet, bijgestaan door haar vijf dochters, haar echtgenoot over het onderwerp kon stellen, waren echter niet voldoende om hem een bevredigende beschrijving van mijnheer Bingley te ontlokken. Ze bestookten hem op allerlei manieren, met onomwonden vragen, met listige veronderstellingen en met vage hypothesen, maar hij wist al hun slimmigheden te omzeilen en ze moesten zich ten slotte tevredenstellen met de informatie uit de tweede hand van hun buurvrouw, lady Lucas. Het verslag dat zij uitbracht was hoogst positief. Sir William was verrukt van hem. Hij was heel jong, buitengewoon knap, uitermate innemend en als klap op de vuurpijl was hij van plan om met een groot gezelschap op het volgende openbare bal aanwezig te zijn. Het was gewoon meer dan verrukkelijk! Dol zijn op dansen was absoluut een stap in de richting van verliefd worden en er werden hoge verwachtingen gekoesterd inzake het hart van mijnheer Bingley.

‘Als een van mijn dochters nou in alle geluk op Netherfield mocht komen te wonen,’ zei mevrouw Bennet tegen haar echtgenoot, ‘en alle andere even goed getrouwd mochten raken, heb ik niets meer te wensen over.’

Een paar dagen later bracht mijnheer Bingley mijnheer Bennet een tegenbezoek en zat hij een minuut of tien bij hem in zijn bibliotheek. Hij had gehoopt dat hij de jongedames even zou mogen aanschouwen, want hij had van vele kanten vernomen dat ze heel knap waren, maar hij kreeg alleen de vader te zien. De dames waren iets fortuinlijker, want zij hadden het voordeel dat ze uit een raam van de bovenverdieping konden waarnemen dat hij een blauwe jas aanhad en een zwart paard bereed.

Een uitnodiging om te komen dineren ging kort daarop de deur uit en mevrouw Bennet had de verschillende gangen waarmee ze eer zou inleggen en die zouden aantonen hoe goed zij het huishouden bestierde, al geregeld, toen het antwoord kwam waarin alles werd uitgesteld. Mijnheer Bingley moest de volgende dag in Londen zijn en was derhalve niet in de gelegenheid hun vererende uitnodiging te aanvaarden, etc. Mevrouw Bennet was helemaal van haar stuk. Ze kon zich niet voorstellen welke verplichtingen hij in Londen kon hebben, zo spoedig na zijn komst naar Hertfordshire, en ze begon te vrezen dat hij misschien altijd op stap was van de ene plaats naar de andere en zich nooit werkelijk op Netherfield zou

vestigen zoals hij behoorde te doen. Lady Lucas bracht haar vrees weer enigszins tot bedaren door het idee te opperen dat hij alleen maar naar Londen was vertrokken om een groot gezelschap te verzamelen voor het bal. Kort daarop deed het gerucht de ronde dat mijnheer Bingley twaalf dames en zeven heren mee zou brengen naar het feest. De meisjes betreurden een dergelijk groot aantal dames, maar de dag voor het bal vrolijkten ze weer op toen ze hoorden dat hij er, in plaats van twaalf, maar zes uit Londen had meegebracht, zijn vijf zusters en een nicht. En toen het gezelschap de plaatselijke feestzaal binnenkwam, bestond het maar uit vijf personen in totaal: mijnheer Bingley, zijn twee zusters, de echtgenoot van de oudste, en nog een jongeman.

Mijnheer Bingley was knap en zag er voornaam uit; hij had een aangenaam uiterlijk en natuurlijke, ongedwongen manieren. Zijn zusters waren mooie, chique dames, met een zeer modieus air. Zijn zwager, mijnheer Hurst, zag er gewoon uit als een heer, maar zijn vriend mijnheer Darcy trok al snel de aandacht van de hele zaal met zijn mooie, rijzige gestalte, zijn knappe gelaatstrekken en edel voorkomen, en het gerucht, dat nog geen vijf minuten na zijn binnenkomst de ronde deed, dat zijn inkomen tienduizend pond per jaar bedroeg. De heren verkondigden dat hij er goed uitzag, de dames verklaarden dat hij veel knapper was dan mijnheer Bingley, en de halve avond lang werd er vol bewondering naar hem gekeken, tot zijn manieren afkeer opwekten en het tij van zijn populariteit deden keren, want hij bleek hautain te zijn, zich boven zijn gezelschap verheven te voelen en zich niet te verwaardigen het naar zijn zin te hebben.

En noch zijn landgoed, noch al zijn bezittingen in Derbyshire konden daarna voorkomen dat hij een afstotelijk, onaangenaam uiterlijk had en het niet waard was met zijn vriend vergeleken te worden.

Mijnheer Bingley had spoedig kennisgemaakt met alle belangrijke mensen in de zaal; hij was levendig en niet gereserveerd, hij nam deel aan iedere dans, was ontstemd dat het bal zo vroeg ophield en sprak ervan er zelf een te geven op Netherfield. Zulke aangename eigenschappen vertelden hun eigen verhaal. Wat een tegenstelling tussen hem en zijn vriend!

Mijnheer Darcy danste maar éénmaal met mevrouw Hurst en éénmaal met juffrouw Bingley, weigerde beleefd zich aan andere dames te laten voorstellen en liep de rest van de avond door de zaal heen en weer, waarbij hij van tijd tot tijd sprak met iemand uit zijn eigen gezelschap. Zijn reputatie was gevestigd. Hij was de meest hautaine, onaangename man ter

wereld en iedereen hoopte dat hij nooit terug zou komen. Een van degenen die zich het heftigst tegen hem keerden was mevrouw Bennet; haar aversie tegen zijn gedrag in het algemeen verandere in uitgesproken rancune omdat hij een van haar dochters geringschattend bejegend had.

Elizabeth Bennet had zich door het tekort aan heren verplicht gezien twee dansen uit te zitten en gedurende een deel van die tijd stond mijnheer Darcy zo dichtbij dat ze de conversatie kon opvangen tussen hem en mijnheer Bingley, die een paar minuten de dansvloer had verlaten om zijn vriend over te halen ook te komen dansen.

‘Kom, Darcy,’ zei hij, ‘jij moet ook dansen. Ik vind het helemaal niks om je hier zo suf in je eentje te zien staan. Kom toch dansen.’

‘Nee, ik pas ervoor. Je weet wat een hekel ik eraan heb, tenzij ik mijn partner heel goed ken. Op zo’n feest als dit hier zou het een bezoeking zijn.

Je zusters zijn bezet en er is geen enkele andere vrouw in de zaal met wie ik het niet een straf zou vinden om te dansen.’

‘Ik zou niet graag zo kieskeurig zijn als jij,’ riep Bingley, ‘voor geen goud! Op mijn woord, ik heb van mijn leven nog niet zoveel leuke meisjes ontmoet als vanavond en er zijn er een paar bij die buitengewoon aantrekkelijk zijn.’

‘Jíj danst met het enige knappe meisje in de hele zaal,’ zei mijnheer Darcy; hij keek naar het oudste meisje Bennet.

‘O, zij is het mooiste schepsel dat ik ooit gezien heb! Maar net achter jou zit een van haar zusters, die ook heel knap is en vast heel aardig. Laat ik mijn partner vragen je aan haar voor te stellen.’

‘Wie bedoel je?’ Hij draaide zich om en keek een ogenblik naar Elizabeth, tot hij haar blik ving en zijn ogen afwendde, met de koele woorden: ‘Ze kan ermee door maar ze is niet knap genoeg om míj in beweging te krijgen en ik ben momenteel helemaal niet in de stemming om jongedames te vereren die door andere mannen versmaad zijn. Ga jij maar terug naar je partner en geniet van haar lach, want met mij verspil je je tijd.’

Mijnheer Bingley volgde zijn advies op. Mijnheer Darcy liep weg en Elizabeth bleef achter met weinig hartelijke gevoelens over hem. Ze vertelde het verhaal echter met veel elan aan haar vriendinnen, want ze had een levendig en vrolijk karakter en vond belachelijke dingen kostelijk.

De avond verliep alles bij elkaar plezierig voor het hele gezin. Mevrouw Bennet had mogen constateren dat haar oudste dochter zeer in de smaak was gevallen bij het gezelschap van Netherfield. Mijnheer Bingley had

tweemaal met haar gedanst en zijn zusters hadden veel aandacht aan haar besteed. Jane voelde zich daardoor zeker net zo gestreeld als haar moeder, al was ze er wat minder uitbundig over. Elizabeth voelde mee met de blijdschap van Jane. Mary had iemand aan juffrouw Bingley horen vertellen dat zíj het meest talentvolle meisje in deze buurt was en Catherine en Lydia waren zo fortuinlijk geweest geen enkele dans zonder partner te hebben gezeten en dat was voor hen voorlopig het enige wat telde op een bal. Ze keerden dus in een opgeruimde stemming terug naar Longbourn, het dorp waar ze woonden en waarvan zij de belangrijkste inwoners waren. Mijnheer Bennet bleek nog op te zijn. Als hij een boek las, lette hij niet op de tijd en bij deze gelegenheid was hij ook wel nieuwsgierig naar het verloop van een avond die zulke buitengewone verwachtingen had gewekt. Hij had eigenlijk gehoopt dat zijn vrouw in al haar ideeën over de nieuwkomer teleurgesteld zou worden, maar hij merkte al spoedig dat hij een heel ander verhaal te horen ging krijgen.

‘O, mijn beste Bennet,’ zei ze bij het binnenkomen, ‘het was zo’n fantastische avond, het was een geweldig bal. Ik wou dat je erbij was geweest. Jane heeft zoveel complimenten gekregen, niet te geloven.

Iedereen zei dat ze er zo charmant uitzag en mijnheer Bingley vond haar werkelijk buitengewoon mooi en heeft tweemaal met haar gedanst! Denk je eens in, mijn beste, hij heeft waarachtig tweemaal met haar gedanst! En ze was de enige in de hele zaal die hij een tweede keer gevraagd heeft. Eerst vroeg hij juffrouw Lucas. Ik vond het zo vervelend dat hij met haar wilde dansen. Maar goed, hij vond haar helemaal niet mooi, nou, dat vindt toch niemand, en hij leek erg onder de indruk van Jane toen ze langs de rij kwam in de contradans. Dus hij informeerde wie ze was en liet zich voorstellen en vroeg haar voor het volgende paar dansen. En toen danste hij het derde paar met juffrouw King, en het vierde paar met Maria Lucas, en het vijfde paar weer met Jane, en het zesde paar met Lizzy, en de boulanger...’

‘Als hij enig mededogen met mij had gehad,’ riep haar echtgenoot ongeduldig, ‘zou hij niet half zoveel gedanst hebben! In godsnaam, geen woord meer over zijn partners. O, ik wou dat hij bij de eerste dans zijn enkel had verstuikt!’

‘O, mijn beste,’ ging mevrouw Bennet voort, ‘ik ben werkelijk verrukt van hem. Hij is zo buitengewoon knap! En zijn zusters zijn heel bekoorlijke vrouwen. Ik heb van mijn leven niet zulke elegante japonnen gezien. Die kant op de japon van mevrouw Hurst, dat moet beslist...’

Hier werd ze opnieuw onderbroken. Mijnheer Bennet maakte altijd bezwaar tegen het beschrijven van opsmuk of mooie kleren. Ze moest dus een ander aspect van het onderwerp kiezen en ze deed, met veel bitterheid en enige overdrijving, verslag van de schokkende grofheid van mijnheer Darcy.

‘Maar ik kan je verzekeren,’ voegde ze eraan toe, ‘dat Lizzy niet veel mist als ze niet bij hém in de smaak valt, want hij is zo’n humeurige, onaangename man, beslist niet de moeite waard om je voor uit te sloven. Zo verwaand en zo zelfingenomen, onuitstaanbaar gewoon! Dat liep maar heen en weer, en een hoge dunk van zichzelf dat hij had! Niet knap genoeg om mee te dansen! Ik zou willen dat je erbij was geweest, mijn beste, om hem terecht te wijzen met een van die opmerkingen van je. Ik walg echt van die man.’

2 Boulanger: een volksdansachtige contra-dans voor paren.

Hoofdstuk 4

Toen Jane en Elizabeth alleen waren liet de eerstgenoemde, die tot dan toe terughoudend was geweest in haar lof over mijnheer Bingley, haar zuster duidelijk weten hoezeer hij bij haar in de smaak was gevallen. ‘Hij is zo helemaal hoe een jongeman moet zijn,’ zei ze, ‘verstandig, een goed humeur, levendig. En ik heb nog nooit zulke goede manieren gezien! Zo ongedwongen en zo buitengewoon gedistingeerd.’

‘Hij is bovendien knap,’ antwoordde Elizabeth, ‘en dat hoort een jongeman toch ook te zijn, als het even kan. Zijn karakter is dus perfect.’

‘Ik was zo gevleid dat hij me voor de tweede keer ten dans vroeg. Ik had niet verwacht dat ik zo’n compliment zou krijgen.’

‘Had je dat niet verwacht? Ík wel, voor jou. Maar dat is een van de grote verschillen tussen ons. Jíj wordt altijd verrast door complimenten en ík nooit. Het was toch heel vanzelfsprekend dat hij je nog een keer vroeg? Hij kon toch wel zien dat je pakweg vijf keer zo mooi was als welke andere vrouw ook in die hele zaal? Dat is niet speciaal galant van hem. Nou, hij is beslist een aangenaam mens en je hebt mijn toestemming om hem aardig te vinden. Je hebt al heel wat stommere mensen aardig gevonden.’

‘Maar Lizzy toch!’

‘Jawel! Je bent veel te gauw geneigd om iedereen maar aardig te vinden, zie je. Je ziet nooit gebreken in mensen. De hele wereld is in jouw ogen rechtschapen en van goede wil. Ik heb je van mijn leven nog nooit iets kwaads over een mens horen zeggen.’

‘Ik zou niet graag overhaast iemand bekritiseren, maar ik zeg altijd wel wat ik denk.’

‘Dat weet ik en dát is nou juist zo verbazingwekkend. Dat jij met jouw goede verstand in alle oprechtheid zo blind bent voor de dwaasheden en onzin van anderen! Doen alsof men onbevangen is komt vaak genoeg voor

– dat zie je overal. Maar onbevangenheid zonder vertoon of verborgen bedoelingen – het goede uit het karakter van de mensen halen en er iets nog mooiers van maken en niets over het kwade zeggen – dat heb jij alleen. En je vindt zijn zusters dus ook aardig? Ze hebben minder goede manieren dan hij.’

‘Zeker, dat is waar, in het begin. Maar het zijn buitengewoon aardige vrouwen als je eenmaal een gesprek met ze voert. Juffrouw Bingley komt

bij haar broer wonen om zijn huishouden te bestieren en ik moet me wel zeer vergissen als ze niet een buitengewoon plezierige buurvrouw zal blijken te zijn.’

Elizabeth liet haar praten, maar ze was niet overtuigd; hun gedrag tijdens het bal was er niet op gericht geweest iedereen te behagen. En aangezien ze scherper observeerde en minder meegaand was dan haar zuster, en haar oordeel ook niet vertroebeld werd door aandacht die aan haar was besteed, had ze bepaald niet de neiging om positief over hen te denken. Zeker, het waren aantrekkelijke, chique dames, het ontbrak hun niet aan opgewektheid als het hun naar de zin werd gemaakt en evenmin aan het vermogen innemend te zijn als ze dat verkozen, maar ze waren hautain en zelfingenomen. Ze waren tamelijk knap om te zien, ze hadden hun opleiding genoten aan een van de beste particuliere meisjeskostscholen in Londen, ze bezaten een vermogen van twintigduizend pond, ze waren gewoon meer uit te geven dan ze behoorden te doen, en om te gaan met mensen van stand, en ze hadden daarom in alle opzichten het recht een hoge dunk van zichzelf te hebben en een lage dunk van anderen. Ze kwamen uit een familie van aanzien in het noorden van Engeland, een omstandigheid die dieper in hun geheugen gegrift was dan het feit dat de vermogens van hun broer en henzelf waren vergaard in de handel.

Mijnheer Bingley had een vermogen van bijna honderdduizend pond geërfd van zijn vader, die van plan was geweest een landgoed te kopen maar overleden was voor hij dat had kunnen doen. Mijnheer Bingley was hetzelfde van plan en had al een paar maal besloten in welk graafschap hij zich wilde vestigen; maar nu hij voorzien was van een mooi huis en kon beschikken over de rechten van de bijbehorende heerlijkheid, vroegen degenen die zijn plooibare karakter het best kenden, zich af of hij de rest van zijn leven niet op Netherfield zou slijten en de koop aan de volgende generatie zou overlaten.

Zijn zusters zouden dolgraag zien dat hij een eigen landgoed bezat, maar hoewel hij nu slechts was gevestigd als huurder, was juffrouw Bingley bepaald niet ongenegen om aan het hoofd van zijn tafel te zitten. En mevrouw Hurst, die gehuwd was met een man met meer chic dan vermogen, was evenmin ongenegen zijn huis als het hare te beschouwen wanneer het haar uitkwam. Mijnheer Bingley was nog geen twee jaar meerderjarig, toen hij zich via een toevallige aanbeveling had laten overhalen het Huis Netherfield eens te gaan bekijken. Hij bekeek het, een

halfuur lang, van buiten en van binnen; de ligging en de beste kamers bevielen hem, wat de eigenaar zei om het huis aan te bevelen stemde hem tevreden en hij huurde het onmiddellijk.

Tussen hem en Darcy bestond een hechte vriendschap, in weerwil van hun zeer tegengestelde karakters. Bingley nam Darcy voor zich in door zijn rustige, open, meegaande aard, al verschilde die totaal van zijn eigen karakter, waarover hij zich nooit ontevreden toonde. Bingley had het grootst mogelijke vertrouwen in Darcy’s vriendschappelijke gevoelens en de hoogst mogelijke dunk van zijn verstand en inzicht. Wat verstandelijke vermogens betreft was Darcy zijn meerdere. Bingley was bepaald niet achterlijk, maar Darcy was intelligent. Hij was tevens hautain, gereserveerd en veeleisend en zijn manieren waren weliswaar zeer gedistingeerd maar niet erg innemend. In dat opzicht was zijn vriend ontegenzeglijk zíjn meerdere. Bingley kon er verzekerd van zijn dat men hem aardig vond waar hij ook kwam, Darcy gaf voortdurend aanstoot.

De manier waarop ze over het bal in Meryton spraken, was typerend.

Bingley had nog nooit van zijn leven zulke aardige mensen en zulke aantrekkelijke meisjes ontmoet; iedereen was zo vriendelijk en voorkomend geweest, er was geen sprake geweest van vormelijkheid of stugheid en hij had al snel het gevoel gehad dat hij iedereen in de zaal kende; en wat juffrouw Bennet3 betrof, hij kon zich geen beeldschonere engel voorstellen.

Darcy daarentegen had een verzameling mensen gezien met weinig schoonheid en zonder enige chic, en niemand had ook maar enigszins zijn belangstelling gewekt en niemand was attent tegen hem geweest of had hem genoegen geschonken. Hij moest erkennen dat juffrouw Bennet aantrekkelijk was, maar ze lachte te veel.

Mevrouw Hurst en haar zuster gaven toe dat ze dat deed, maar ze zongen toch haar lof en ze mochten haar graag en naar hun oordeel was ze een lief meisje; ze hadden er geen bezwaar tegen haar beter te leren kennen.

Juffrouw Bennet was vanaf dat moment dus een lief meisje en hun broer voelde zich door die bijval gerechtigd om over haar te denken zoals hij wenste.

3 De oudste ongehuwde dochter in een gezin stond bekend als miss +

achternaam, in dit geval dus miss Bennet ‘juffrouw Bennet’, over de jongere dochters kon gesproken worden als miss + voornaam, hier dus miss Elizabeth ‘juffrouw Elizabeth’, miss Mary ‘juffrouw Mary’, enz.

Hoofdstuk 5

Op loopafstand van Longbourn woonde een gezin waarmee de Bennets op zeer vertrouwde voet stonden. Sir William Lucas had voorheen in Meryton in de handel gezeten, waarmee hij een heel behoorlijk vermogen had vergaard, en was in de ridderstand verheven na een rekest aan de koning tijdens zijn ambtsperiode als burgemeester. Deze onderscheiding had zich misschien wat al te zeer doen gevoelen. Hij had een afschuw van zijn negotie gekregen en van zijn herenhuis in het marktstadje; hij had beide gelaten voor wat ze waren en was met zijn gezin verhuisd naar een huis ruim anderhalve kilometer buiten Meryton, dat vanaf dat ogenblik Jachthuize Lucas heette, waar hij met vreugde over zijn eigen belangrijkheid kon nadenken en zich, ongehinderd door zaken, uitsluitend bezig kon houden met beleefd zijn tegen iedereen ter wereld. Want hoewel hij verguld was met zijn rang, had die hem niet hautain gemaakt; hij was integendeel zeer wellevend tegen iedereen. Hij was van nature trouwhartig, vriendelijk en behulpzaam, en dat hij officieel was gepresenteerd in de koninklijke residentie in Londen maakte hem hoffelijk.

Lady Lucas was een goedaardige vrouw en niet te intelligent om een waardevolle buurvrouw voor mevrouw Bennet te zijn. Ze hadden een aantal kinderen. De oudste, een verstandige, intelligente jonge vrouw van een jaar of zevenentwintig, was Elizabeths boezemvriendin.

Dat de jongedames Lucas en de jongedames Bennet bij elkaar kwamen om na te praten over een bal was absoluut noodzakelijk en de morgen na de partij kwamen eerstgenoemden naar Longbourn om indrukken uit te wisselen.

‘Jíj bent de avond goed begonnen, Charlotte,’ zei mevrouw Bennet met beleefde zelfbeheersing tegen juffrouw Lucas. ‘Jíj was de eerste keus van mijnheer Bingley.’

‘Ja... maar zijn tweede keus scheen hem beter te bevallen.’

‘O!... je bedoelt Jane, neem ik aan, omdat hij tweemaal met haar heeft gedanst. Ik geef toe, het zag er inderdaad naar uit dat hij haar mooi vond...

ik geloof wel dat hij haar inderdaad mooi vond... ik heb iets gehoord – maar ik weet niet precies wat – iets over mijnheer Robinson.’

‘U bedoelt misschien dat wat ik heb opgevangen tussen hem en mijnheer Robinson, heb ik dat niet tegen u gezegd? Dat mijnheer Robinson vroeg wat

hij van onze bals in Meryton dacht, en of hij niet vond dat er een heleboel aantrekkelijke vrouwen in de zaal waren, en wie hij de aantrekkelijkste vond? En dat hij op die laatste vraag onmiddellijk antwoordde: O! stellig de oudste van de gezusters Bennet, daar kan geen dispuut over bestaan.’

‘Op mijn woord! Nou, dat was wel heel uitgesproken... dat klinkt alsof...

maar enfin, het kan ook allemaal op niets uitlopen, nietwaar.’

‘Ik heb nuttiger zaken opgevangen dan jij, Eliza,’ zei Charlotte.

‘Mijnheer Darcy is geloof ik minder de moeite waard om naar te luisteren dan zijn vriend. Arme Eliza! Om er net mee door te kunnen!’

‘Praat Elizabeth alsjeblieft niet aan dat ze zich iets van zijn negatieve oordeel moet aantrekken, want hij is zo’n onaangenaam mens dat het rampzalig zou zijn als hij haar aardig vond. Mevrouw Long vertelde me gisteravond dat hij een half uur vlak naast haar heeft gezeten zonder ook maar eenmaal zijn mond open te doen.’

‘Weet u dat zeker, moeder? Vergist u zich misschien niet?’ zei Jane. ‘Ik heb mijnheer Darcy beslist tegen haar zien spreken.’

‘Jawel... omdat ze uiteindelijk heeft gevraagd hoe Netherfield hem beviel en toen moest hij wel antwoord geven; maar ze zei dat ze de indruk had dat hij heel boos was dat ze hem aansprak.’

‘Juffrouw Bingley vertelde,’ zei Jane, ‘dat hij nooit erg spraakzaam is, behalve in zijn intieme kennissenkring. Dán is hij buitengewoon charmant.’

‘Daar geloof ik geen woord van, lieve kind. Als hij zo charmant was zou hij iets tegen mevrouw Long hebben gezegd. Maar ik begrijp wel hoe het zat, iedereen zegt dat hij verteerd wordt door arrogantie en hij zal wel ergens hebben opgevangen dat mevrouw Long geen eigen rijtuig heeft en naar het bal was gekomen in een aapje.’

‘Het maakt mij niets uit dat hij niets tegen mevrouw Long heeft gezegd,’

zei juffrouw Lucas, ‘maar ik wou dat hij met Eliza had gedanst.’

‘Een volgende keer, Lizzy,’ zei haar moeder, ‘zou ik niet met hém dansen, als ik jou was.’

‘Ik denk dat ik u veilig kan beloven, moeder, dat ik nóóit met hem zal dansen.’

‘Die arrogantie,’ zei juffrouw Lucas, ‘ergert mij minder dan meestal het geval is met arrogantie, want er is wel enige aanleiding voor. Het is wel logisch dat zo’n knappe, chique jongeman, van stand, met geld, met alles in zijn voordeel, een hoge dunk van zichzelf heeft. Hij heeft, als ik het zo mag uitdrukken, het récht om arrogant te zijn.’

‘Dat is helemaal waar,’ zei Elizabeth, ‘en ik zou hém zijn trotse gedrag zonder moeite kunnen vergeven, als hij mij niet in míjn trots had gekrenkt.’

‘Trots,’ merkte Mary op, die prat ging op haar goed onderbouwde overwegingen, ‘is, naar mijn oordeel, een zeer veel voorkomende tekortkoming. Afgaand op alles wat ik heb gelezen ben ik ervan overtuigd dat zij zeer veel voorkomt, dat de menselijke natuur er bijzonder toe geneigd is en dat slechts weinigen van ons niet enig gevoel van zelfingenomenheid koesteren, op grond van de een of andere positieve eigenschap, al dan niet ingebeeld. Verwaandheid en trots zijn twee verschillende dingen, hoewel die twee woorden vaak als synoniem worden gebruikt. Een persoon kan trots zijn zonder verwaand te zijn. Trots of arrogantie heeft meer betrekking op de dunk die we van onszelf hebben, verwaandheid op wat we graag willen dat anderen van ons vinden.’

‘Als ik zo rijk was als mijnheer Darcy,’ riep een van de broertjes Lucas, die met zijn zusters mee was gekomen, ‘zou het mij niet kunnen schelen hoe trots of arrogant ik was. Ik zou er een meute honden voor de vossenjacht op na houden en ik zou elke dag een fles wijn drinken.’

‘Dan zou je heel wat meer drinken dan goed voor je is,’ zei mevrouw Bennet, ‘en als ik het zou zien zou ik je die fles direct afpakken.’

De jongen zwoer dat ze dat niet zou doen, zij hield vol van wel en de woordenwisseling eindigde pas toen ook het bezoek een eind nam.

Hoofdstuk 6

De dames van Longbourn maakten al spoedig hun opwachting bij die van Netherfield. Het voorgeschreven tegenbezoek volgde. De prettige omgangsvormen van juffrouw Bennet wekten steeds meer hartelijke gevoelens bij mevrouw Hurst en juffrouw Bingley, en hoewel ze de moeder onmogelijk vonden, en de jongere zusters niet de moeite waard om een woord mee te wisselen, spraken ze tegen de beide oudste zusters de wens uit met hén nader kennis te maken. Dat hoffelijke gebaar deed Jane buitengewoon veel genoegen. Maar Elizabeth vond nog steeds dat ze iedereen uit de hoogte behandelden, haar zuster nauwelijks uitgezonderd, en ze was niet in staat hen aardig vinden; al moest aan hun voorkomende houding tegenover Jane, hoe weinig die ook voorstelde, wel enige waarde worden gehecht, omdat die hoogstwaarschijnlijk het gevolg was van de bewondering van hun broer. Het was telkens wanneer ze elkaar ontmoetten, volkomen evident dat hij inderdaad diep onder de indruk van haar was, en voor haarzelf was het even duidelijk dat Jane steeds meer toegaf aan het zwak dat ze vanaf het eerst voor hem had gehad en hard op weg was om echt verliefd te worden; maar ze bedacht met voldoening dat het niet waarschijnlijk was dat men daar in brede kring achter zou komen, aangezien Jane diepe gevoelens paarde aan een rustig karakter en een onveranderlijk opgewekte houding, waardoor de vermoedens van onbeschaamde lieden haar bespaard zouden blijven. Ze vertelde dit aan haar vriendin Charlotte Lucas.

‘Het mag misschien wel prettig zijn,’ antwoordde Charlotte, ‘om in zo’n geval in staat te zijn de mensen een rad voor ogen te draaien, maar het is soms ook ongunstig om zo buitengewoon gereserveerd te zijn. Als een vrouw haar genegenheid net zo vaardig verbergt voor de persoon in kwestie, laat ze misschien de kans glippen om hem te strikken, en dan zal het een schrale troost zijn dat de rest van de wereld er even weinig van gemerkt heeft als hij. Er schuilt zoveel verplichting of ijdelheid in haast iedere genegenheid, dat je beter niets aan het toeval over kunt laten. We mogen er allemaal in alle vrijheid aan beginnen... een onbeduidende voorliefde is niets bijzonders, maar er zijn maar weinig mensen die genoeg hart in hun lijf hebben om echt verliefd te worden zonder aanmoediging. In negen van de tien gevallen kan een vrouw beter méér genegenheid tonen

dan ze voelt. Bingley mag je zuster graag, daar is geen twijfel over mogelijk, maar misschien wordt het nooit meer dan graag mogen als zij hem niet een beetje op weg helpt.’

‘Ze helpt hem werkelijk wel op weg, zoveel als haar karakter haar toestaat. Als ík kan zien hoe hoog ze hem aanslaat, moet hij wel een heel grote sufferd zijn als hij het niet ook ontdekt.’

‘Je moet niet vergeten, Eliza, dat hij het karakter van Jane niet kent zoals jij het kent.’

‘Maar als een vrouw dol is op een man en niet haar best doet om het te verbergen, moet hij er wel achter komen.’

‘Misschien wel, als hij haar vaak genoeg ziet. Maar hoewel Bingley en Jane elkaar tamelijk vaak ontmoeten, is het nooit urenlang, en omdat ze elkaar altijd treffen in grote gemengde gezelschappen, hebben ze niet de mogelijkheid voortdurend gesprekken met elkaar te voeren. Jane moet dus ieder halfuurtje waarin ze zijn aandacht heeft, tot het uiterste benutten. Als ze zeker van hem is, is er tijd genoeg om zo verliefd te worden als ze maar wil.’

‘Jouw opzet is goed,’ antwoordde Elizabeth, ‘als het er alleen maar om zou gaan een goed huwelijk te doen, en als ik me had voorgenomen om een rijke echtgenoot aan de haak te slaan, of in ieder geval een echtgenoot, zou ik je raad vast en zeker opvolgen. Maar bij Jane ligt het anders, zij handelt niet met een vooropgezet doel. Voorlopig weet ze niet eens zeker hoe sterk haar eigen gevoelens precies zijn en waarop ze zijn gebaseerd. Ze kent hem nog maar twee weken. Ze hebben in Meryton viermaal samen gedanst, ze is op een morgen bij hem thuis op bezoek geweest, en heeft sindsdien viermaal in zijn gezelschap gedineerd. Dat is niet echt voldoende om inzicht te krijgen in zijn karakter.’

‘Niet als je het zo voorstelt. Had ze louter met hem gedineerd, dan was ze er misschien alleen achtergekomen of hij een goede eetlust heeft; maar je moet niet vergeten dat ze ook vier avonden samen hebben doorgebracht...

en in vier avonden kan heel veel gebeuren.’

‘Ja, in die vier avonden hebben ze kunnen vaststellen dat ze beiden bij het kaartspel meer van eenentwintigen houden dan van speculatie; maar wat andere belangrijke eigenschappen betreft, geloof ik niet dat er veel is ontsluierd.’

‘Nou,’ zei Charlotte, ‘ik wens Jane van ganser harte succes. En als ze morgen met hem zou trouwen, denk ik dat ze net zoveel kans heeft gelukkig

te worden als wanneer ze zijn karakter een jaar lang zou bestuderen. Geluk in het huwelijk is volslagen afhankelijk van toeval. Al kennen de aanstaande partners elkaars persoonlijkheid nog zo goed, al lijken ze nog zo op elkaar, dat heeft geen enkele invloed op hun verdere geluk. Ze groeien later altijd voldoende uit elkaar voor een heleboel ergernis, en je kunt maar beter zo weinig mogelijk weten van de tekortkomingen van de persoon met wie je de rest van je leven moet doorbrengen.’

‘Ik moet wel om je lachen, Charlotte, maar je redenering deugt niet. Je weet dat ze niet deugt en dat je het zelf nooit zo zou doen.’

Elizabeth was zo druk aan het observeren hoe mijnheer Bingley haar zuster het hof maakte, dat ze er absoluut geen idee van had dat zijzelf de belangstelling had gewekt van zijn vriend. Mijnheer Darcy had haar aanvankelijk nauwelijks knap willen noemen, hij had haar op het bal niet de moeite waard gevonden om naar te kijken, en toen ze elkaar weer ontmoetten, keek hij uitsluitend vol kritiek naar haar. Maar nauwelijks had hij aan zichzelf en zijn vrienden duidelijk gemaakt dat zij amper één mooie trek in haar gelaat had, of het begon tot hem door te dringen dat die mooie uitdrukking in haar donkere ogen dat gelaat ongewoon intelligent maakte.

Op deze ontdekking volgden er meer, die even verontrustend waren.

Hoewel hij met zijn kritische blik had vastgesteld dat haar gestalte op een aantal punten geen perfecte symmetrie vertoonde, moest hij toch toegeven dat ze een rank en sierlijk figuur had, en hoewel hij verklaarde dat haar manieren niet chic waren, werd hij geboeid door haar vlotheid en vrolijkheid. Van dit alles was zij zich in het geheel niet bewust; voor haar was hij slechts de man die zich nergens geliefd had gemaakt en die haar niet knap genoeg had gevonden om mee te dansen.

Hij wilde haar nu beter leren kennen en als eerste stap op weg naar een gesprek met haar begon hij naar haar conversatie met anderen te luisteren.

Dit viel haar op. Het speelde zich af bij sir William Lucas, waar een groot gezelschap bijeen was.

‘Wat heeft mijnheer Darcy ermee voor,’ zei ze tegen Charlotte, ‘dat hij naar mijn gesprek met kolonel Forster luistert?’

‘Dat is een vraag die niemand anders dan mijnheer Darcy kan beantwoorden.’

‘Maar als hij het nog een keer doet, zal ik hem zeker laten weten dat ik hem in de gaten heb. Hij heeft zo’n satirische blik; als ik niet zelf als eerste iets onbeschaamds zeg, zal ik nog bang voor hem worden.’

Toen hij kort daarop hun kant uit kwam, al wekte hij niet de indruk dat hij van plan was iets te zeggen, daagde Charlotte Lucas haar vriendin uit een dergelijk onderwerp bij hem aan te snijden. Elizabeth nam de handschoen onmiddellijk op en wendde zich tot hem met de woorden:

‘Vind u niet, mijnheer Darcy, dat ik mij zojuist ongemeen goed uitdrukte toen ik kolonel Forster onder druk probeerde te zetten om in Meryton een bal voor ons te geven?’

‘Met veel energie; maar dat is een onderwerp waar dames altijd energiek van worden.’

‘U oordeelt wel hard over ons.’

‘Het is nu háár beurt om onder druk gezet te worden,’ zei Charlotte Lucas. ‘Ik ga de vleugel opendoen, Eliza, en je weet wat dat betekent.’

‘Wat ben jij een merkwaardig schepsel om als vriendin te hebben! Je wilt me altijd voor Jan en alleman laten spelen en zingen! Als mijn ijdelheden op muzikaal gebied zouden liggen, zou je van onschatbare waarde zijn, maar de zaken liggen zo dat ik liever niet achter de piano ga zitten voor mensen die ongetwijfeld de allerbeste musici gewend zijn.’ Toen Charlotte echter aandrong, vervolgde ze: ‘Goed dan, als het moet, dan moet het.’ En met een sombere blik naar mijnheer Darcy: ‘Er is een mooi oud gezegde dat iedereen hier natuurlijk kent – “Ik zeg maar zo, ik zeg maar niets meer” –

en ik zal in plaats daarvan dus maar iets gaan zingen.’

Ze speelde en zong aardig, al was het zeker niet excellent. Na een paar liedjes, en nog voor ze eventueel gehoor had kunnen geven aan het verzoek van verscheidene toehoorders om nog iets te zingen, werd haar plaats achter de vleugel enthousiast overgenomen door haar zuster Mary, die, als het enige niet knappe meisje van het gezin, hard gewerkt had om kennis en kunstzinnige vaardigheden te verwerven en altijd popelde om die tentoon te spreiden.

Mary had talent noch goede smaak, en hoewel de eigendunk haar hard deed studeren, gaf die haar ook een pedant air en een pretentieuze manier van doen, die aan het spel van een betere pianiste dan zij nog afbreuk zouden hebben gedaan. Naar de vlotte, ongekunstelde Elizabeth had men met veel meer genoegen geluisterd, hoewel ze niet half zo goed speelde, en na een lang concerto was Mary blij dat ze zich kon laten prijzen en bedanken door Schotse en Ierse danswijsjes te spelen, op verzoek van haar jongere zusters, die met een paar telgen uit het gezin Lucas en twee of drie

officieren enthousiast aan het dansen sloegen aan het ene eind van de kamer.

Mijnheer Darcy stond niet ver van hen vandaan zijn misnoegen te verbijten over een dergelijke manier om de avond door te brengen, die ten koste ging van alle conversatie; hij ging te zeer in zijn eigen gedachten op om te zien dat sir William Lucas naast hem stond, tot sir William sprak:

‘Wat is dat toch een heerlijk tijdverdrijf voor jonge mensen, mijnheer Darcy! Er is toch niets dat het haalt bij dansen. Ik beschouw het als een van de meest gedistingeerde bezigheden in beschaafde kringen.’

‘Zeker, mijnheer... en het heeft het voordeel dat het ook in zwang is in de minder beschaafde kringen in de wereld. Iedere wilde kan dansen.’

Sir William lachte wat. ‘Uw vriend danst uitstekend,’ vervolgde hij na een korte stilte, toen hij zag dat Bingley zich bij het groepje voegde, ‘en zonder enige twijfel bent u zelf ook bedreven in deze kunst, mijnheer Darcy.’

‘Ik meen dat u me in Meryton heeft zien dansen.’

‘Zeker, dat heb ik, en de aanblik heeft me ongemeen veel genoegen gedaan. Danst u vaak aan het hof?’

‘Nooit, mijnheer.’

‘Zou u niet denken dat u het hof daar op passende wijze mee complimenteert?’

‘Ik complimenteer nooit enig oord op een dergelijke wijze als het aan mij ligt.’

‘U heeft een huis in Londen, mag ik aannemen?’

Mijnheer Darcy maakte een buiging.

‘Ik heb enige tijd overwogen om zelf in Londen te gaan resideren... want ik ben gesteld op het gezelschap van de betere kringen. Maar ik wist niet zeker of de lucht in Londen wel goed was voor de gezondheid van lady Lucas.’

Hij wachtte even, in de hoop dat mijnheer Darcy zou antwoorden, maar zijn gesprekspartner was niet genegen, en toen Elizabeth juist op dat moment hun richting uit kwam, kreeg hij de ingeving iets heel galants te doen en riep hij haar toe: ‘Eliza-lief, waarom dans je niet? Mijnheer Darcy, staat u mij toe dat ik deze jongedame aan u voorstel als een zeer begerenswaardige partner. U kunt toch niet weigeren te dansen als u zoveel schoonheid voor u ziet?’ Hij nam haar hand en wilde die in de hand van mijnheer Darcy leggen, die weliswaar zeer verrast was, maar niet

ongenegen die aan te nemen, maar zij week onmiddellijk terug en zei enigszins onthutst tegen sir William: ‘Werkelijk, sir William, ik ben absoluut niet van plan te dansen. Ik moet u dringend verzoeken niet te denken dat ik deze kant uit kwam om een partner te zoeken.’

Mijnheer Darcy verzocht hoogst correct om de eer van haar hand, maar tevergeefs. Elizabeth was vastbesloten; de pogingen van sir William om haar van gedachten te doen veranderen hadden evenmin enig effect op haar voornemen.

‘Je danst zo excellent, Eliza, het is wreed om mij het grote genoegen te ontzeggen je op de dansvloer te zien. En hoewel mijnheer hier in het algemeen niet van het tijdverdrijf houdt, weet ik zeker dat hij er geen bezwaar tegen kan hebben ons voor een halfuur het genoegen te doen.’

‘Mijnheer Darcy is buitengewoon beleefd,’ zei Elizabeth met een lachje.

‘Dat is hij zeker... maar gezien de persoon die hem in de verleiding brengt, Eliza-lief, kan het ons niet verbazen dat hij zo meegaand is, want wie zou er bezwaar kunnen hebben tegen zo’n partner?’

Elizabeth keek guitig en wendde zich af. Haar verzet had haar bij de heer in kwestie geen kwaad gedaan en hij stond met enige voldoening over haar na te denken, toen juffrouw Bingley hem aanklampte, met de volgende woorden: ‘Ik kan wel raden waar u over peinst.’

‘Dat denk ik niet.’

‘U staat te bedenken hoe ondraaglijk het zou zijn om vaak dit soort avonden in dit gezelschap te moeten doorbrengen en ik ben het helemaal met u eens. Ik heb me nog nooit zo verveeld. De geesteloosheid en dan toch dat lawaai; de nietszeggendheid en dan toch die opgeblazen gewichtigheid van al die mensen! Wat zou ik niet geven om uw aanmerkingen eens te horen!’

‘U zit er helemaal naast met uw vermoedens, verzeker ik u. Ik dacht over prettiger zaken. Ik heb staan peinzen over het buitengewoon plezierige effect dat een paar mooie ogen in het gelaat van een knappe vrouw kan hebben.’

Juffrouw Bingley keek hem onmiddellijk strak aan en wenste van hem te horen welke dame de eer toekwam dergelijke overpeinzingen teweeg te hebben gebracht. Mijnheer Darcy antwoordde onverschrokken: ‘Juffrouw Elizabeth Bennet.’

‘Juffrouw Elizabeth Bennet,’ herhaalde juffrouw Bingley. ‘Ik sta geheel versteld. Hoe lang staat ze al zo in de gunst? En zeg eens, wanneer mag ik u

gelukwensen?’

‘Dat is precies de vraag die ik wel van u verwacht had. De verbeeldingskracht van dames werkt zeer snel; zij springt van bewondering naar liefde en van liefde naar echtverbintenis in een oogwenk. Ik wist dat u mij geluk zou wensen.’

‘Nee hoor, als u er zo serieus over doet, beschouw ik de zaak als helemaal geregeld. U krijgt een zeer charmante schoonmoeder, en ze zit natuurlijk altijd bij u op Pemberley.’

Hij hoorde haar volmaakt onbewogen aan, zolang als ze zich op deze wijze wenste te amuseren, en omdat zijn rustige gedrag haar ervan overtuigde dat er geen gevaar dreigde, bleef ze nog lang geestige opmerkingen maken.

Hoofdstuk 7

Het vermogen van mijnheer Bennet bestond bijna helemaal uit een onvervreemdbare boedel van tweeduizend pond per jaar, welk bezit, helaas voor zijn dochters, bij gebrek aan mannelijke nazaten voor overerving was vastgezet op een ver familielid; het vermogen van hun moeder was weliswaar meer dan voldoende voor iemand in haar positie, maar het kon de gaten in zijn nalatenschap bepaald niet dichten. Haar vader was procureur geweest in Meryton en had haar vierduizend pond nagelaten.

Ze had een zuster die getrouwd was met ene mijnheer Philips, die klerk was geweest bij hun vader en hem in de zaak was opgevolgd, en een broer in Londen, in een fatsoenlijke tak van handel.

Het dorp Longbourn lag maar anderhalve kilometer van Meryton, een heel gunstige afstand voor de jongedames, die meestal drie- tot viermaal per week de verleiding niet konden weerstaan erheen te gaan, om hun tante en de winkel van de modiste aan de overkant met een bezoek te vereren.

Vooral de twee jongsten uit het gezin, Catherine en Lydia, kweten zich zeer frequent van deze plichten; zij hadden minder geestelijke bagage dan hun zusters en als ze niets beters te doen hadden, was een wandeling naar Meryton nodig om de morgen door te komen en gespreksstof voor de avond te hebben. En hoe weinig nieuwtjes er in het algemeen in de provincie ook de ronde deden, zij speelden het altijd klaar iets van hun tante te horen te krijgen. Op dit moment waren ze overigens goed voorzien van nieuwtjes en opgewekte gevoelens, als gevolg van het feit dat er een regiment militie in de buurt was gearriveerd dat de hele winter zou blijven, met Meryton als hoofdkwartier.

Van hun bezoekjes aan mevrouw Philips brachten ze nu hoogst interessante informatie mee. Iedere dag konden ze iets toevoegen aan hun kennis inzake namen en familierelaties van de officieren. Waar ze ingekwartierd waren, bleef niet lang geheim, en ten slotte leerden ze ook de officieren zelf langzaamaan kennen. Mijnheer Philips legde bij alle officieren visites af en dit opende voor zijn nichtjes een ongekende wereld van geluk. Ze konden over niets anders praten dan officieren; het grote vermogen van mijnheer Bingley, bij het noemen waarvan hun moeder zo opgewekt werd, was in hun ogen van geen enkele waarde vergeleken bij het tenue van een vaandrig.

Nadat hij op een morgen hun ontboezemingen over dit onderwerp had aangehoord, merkte mijnheer Bennet koeltjes op:

‘Van wat ik op kan maken uit wat jullie bespreken, moeten jullie wel twee van de onnozelste meisjes in het hele land zijn. Ik vermoedde het al een tijdje, maar nu weet ik het zeker.’

Catherine was van haar stuk gebracht en zei niets, maar Lydia ging volkomen onbewogen door met vertellen hoezeer ze onder de indruk was van kapitein Carter en dat ze hoopte hem die dag nog te ontmoeten omdat hij de volgende morgen naar Londen ging.

‘Het verbaast me, mijn beste,’ zei mevrouw Bennet, ‘dat je zo geneigd bent je eigen kinderen onnozel te vinden. Als ik de neiging zou hebben iemands kinderen onnozel te vinden zouden dat toch niet mijn eigen kinderen zijn.’

‘Als mijn kinderen onnozel zijn mag ik hopen dat ik me daar altijd van bewust zal zijn.’

‘Ja... maar toevallig zijn ze allemaal heel pienter.’

‘Dat is het enige punt, zo vlei ik mij, waarover wij van mening verschillen. Ik had gehoopt dat onze gevoelens tot in alle details zouden overeenkomen, maar ik moet het in zoverre met je oneens zijn, dat ik vind dat onze twee jongste dochters buitengewoon dwaas zijn.’

‘Mijn beste Bennet, je kunt toch van zulke meisjes niet verwachten dat ze evenveel verstand hebben als hun vader en moeder. Als ze zo oud zijn als wij, dan neem ik aan dat ze net zomin aan officieren denken als wij. Ik kan me nog goed herinneren dat ik zelf ook dol was op een uniform... en eerlijk gezegd ben ik dat in mijn hart nog steeds. En als er een knappe jonge kolonel zou zijn, met vijf- of zesduizend pond per jaar, die om een van mijn meisjes komt, dan zal ik geen nee zeggen, en ik vond dat kolonel Forster er onlangs op die avond bij sir William heel goed uitzag, zo in vol tenue.’

‘Mamma,’ riep Lydia, ‘tante zegt dat kolonel Forster en kapitein Carter niet meer zo vaak naar de herberg van juffrouw Watson gaan als in het begin; ze ziet ze nu vaak in de bibliotheek van Clarke.’

Mevrouw Bennet kon niet reageren, omdat er een lakei binnenkwam met een briefje voor juffrouw Bennet; het kwam van Netherfield en de knecht die het gebracht had, moest op antwoord wachten. Mevrouw Bennets ogen straalden van vreugde, en terwijl haar dochter het berichtje las, riep ze gretig: ‘Nou Jane, van wie komt het? Waar gaat het over? Wat zegt hij?

Kom Jane, schiet op, vertel eens, schiet nou op, liefje.’

‘Het komt van juffrouw Bingley,’ zei Jane, en toen las ze hardop voor: Mijn lieve vriendin,