Erfelijk belast - Mark Billingham - E-Book

Erfelijk belast E-Book

Mark Billingham

0,0

Beschreibung

In een flat in Noord-Londen vindt de politie het lichaam van een jonge vrouw.Het lijkt een routinezaak,maar dan ontdekken de agenten een mysterieus stukje van een röntgenfoto in de hand van het slachtoffer.Deze moordzaak blijkt allesbehalve doorsnee. Inspecteur Thorne de hoofdpersoon uit Mark Billinghams boeken ontdekt dat de moeder van het slachtoffer vijftien jaar geleden ook door moord om het leven is gekomen. Ze was een van de slachtoffers van seriemoordenaar Raymond Garvey. Er vallen meer slachtoffers, en elk lijk heeft een fragment van de röntgenfoto in de hand.De namen en de stukjes foto zijn als stukjes van een puzzel. Stukje bij beetje wordt het beeld duidelijk.

Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:

Android
iOS
von Legimi
zertifizierten E-Readern
Kindle™-E-Readern
(für ausgewählte Pakete)

Seitenzahl: 547

Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:

Android
iOS
Bewertungen
0,0
0
0
0
0
0
Mehr Informationen
Mehr Informationen
Legimi prüft nicht, ob Rezensionen von Nutzern stammen, die den betreffenden Titel tatsächlich gekauft oder gelesen/gehört haben. Wir entfernen aber gefälschte Rezensionen.



Erfelijk belast

Mark Billingham

Erfelijk belast

Originalets titel: Bloodline

Copyright © Mark Billingham, 2009

Copyright © Jentas A/S, 2021

Layout: Jentas A/S

ISBN 978-87-428-5012-1

---

Voor David Shelley

PROLOOG

Debbie en Jason

‘Kom op, schatje! We gaan naar de treinen blazen.’ Debbie Mitchell trekt haar zoon aan zijn arm mee, maar hij trekt net zo hard de andere kant op, naar de chocoladebruine labrador die door een oude vrouw met moeite in bedwang kan worden gehouden. ‘Hakke hakke puf puf,’ zegt Debbie, en ze blaast de lucht uit haar wangen. ‘Kom maar, dat doe je toch zo graag...’

Jason trekt nog harder de andere kant op, hij is sterk als hij wil. Het geluid dat hij maakt zit ergens tussen grommen en jammeren in. Iemand anders zou misschien denken dat hij pijn had, maar Debbie begrijpt hem maar al te goed.

‘Hond,’ zegt hij. ‘Hond, hond!’

De oude vrouw met de labrador glimlacht tegen de jongen – ze heeft hen beiden vaak genoeg in het park gezien – en trekt dan hetzelfde droevige gezicht als altijd wanneer ze zijn moeder aankijkt.

‘Arme stakker,’ zegt ze. ‘Hij weet dat ik snoepjes voor Buzz in m’n zak heb. Hij wil hem er een paar geven. Dat wil je wel, hè?’ De hond hoort dit en trekt nog harder in de richting van de jongen.

‘Sorry,’ zegt Debbie. ‘We moeten gaan.’ Ze geeft een ruk aan Jasons arm en dit keer schreeuwt hij wél van de pijn. ‘Schiet op...’

Ze loopt snel en kijkt om de paar passen over haar schouder terwijl ze Jason aanspoort. ‘Puf puf,’ zegt ze weer, en ze probeert de angst niet in haar stem te laten doorklinken omdat ze weet hoe snel hij dat soort dingen doorheeft. De jongen begint te glimlachen, hij is de hond alweer vergeten. Hij rent naast haar en maakt nu zelf ook pufgeluiden.

Ergens achter haar blaft de hond nog steeds terwijl Debbie snel doorloopt. De oude vrouw – hoe heette ze ook weer? Sally? Sarah? – bedoelde het goed, en op elke andere dag zou Debbie iets tegen haar gezegd hebben. Ze zou hebben geglimlacht om haar ergernis te verbergen en hebben uitgelegd dat Jason helemaal geen arme stakker is. Dat hij het gelukkigste en meest aanbeden kind op aarde is.

Haar schat. Bijna negen, met al wat haar op zijn benen en een XL Arsenal-shirt. Die zichzelf vrijwel zeker nooit zal kunnen aankleden of zelfstandig zal kunnen eten.

‘Trein,’ zegt Jason. Dat probeert hij althans.

Ze rent over het lager gelegen veld, langs het bankje waar ze meestal even zitten, waar ze soms een ijsje eten als het warm is, en dan rent Jason alvast vooruit terwijl ze doorlopen naar het voetbalveldje. Ze komen hier al een paar jaar, en terwijl ze zich naar de vertrouwde bomenrij langs het spoor haast, bedenkt ze plotseling dat ze niet eens weet hoe het hier heet, of het zelfs wel een naam heeft. Dit is niet Hampstead Heath of Richmond Park – afgelopen zomer was hier wekenlang een potloodventer actief en soms stookten de jongeren uit de buurt ’s avonds fikkie – maar het is wel hún plek.

Van haar en Jason.

Ze kijkt nog een keer achterom, maar blijft in beweging. Ze loopt in een normaal tempo en onderdrukt de impuls om te rennen uit angst dat iemand het ziet en zal proberen haar tegen te houden. De man voor wie ze op haar hoede is, is nergens te zien en ze gaat sneller lopen om Jason in te halen. Hij is voor het doel blijven staan om een denkbeeldige strafschop te nemen, zoals altijd. Hij doet het steevast, of er op dat moment een potje wordt gespeeld of niet, en de jongens die hier komen voetballen zijn eraan gewend dat hij het veld op loopt en in de buurt van het doel net als Ronaldo met zijn armen loopt te zwaaien. Soms juichen ze hem toe en geen van hen lacht hem meer uit of trekt een raar gezicht. Debbie zou ze stuk voor stuk wel kunnen zoenen, die kleine klootzakjes. Ze neemt af en toe frisdrank of een paar in partjes gesneden sinaasappels voor ze mee.

Ze pakt Jasons hand en knikt in de richting van de brug, zo’n honderd meter verderop en dan naar links.

Ze lopen er snel naartoe.

Normaal gesproken zouden ze van de andere kant zijn gekomen, via de ingang tegenover hun huis, zodat ze op de heenweg over de brug waren gelopen.Dan hadden ze niet op een plastic stoel hoeven klimmen om over het tuinhek van haar vriendin te klauteren.

Maar dit was geen normale dag.

Wanneer ze weer om zich heen kijkt, ziet ze de man aan de andere kant van het voetbalveldje. Hij zwaait en van schrik doet ze het bijna in haar broek. Hij kan ze niet op tijd inhalen, denkt ze, zelfs niet als hij het op een rennen zet. Of toch wel? Maar het feit dat hij in een normaal tempo loopt, het zelfvertrouwen dat uit zijn ontspannen tred spreekt, jaagt haar meer angst aan dan ze ooit voor mogelijk heeft gehouden. Overtuigt haar ervan dat ze het enige mogelijke doet. Dat wist ze al voordat ze hem aan de telefoon had horen praten. Ze had het aan zijn ogen gezien en aan die vreselijke rode vlek onder zijn jasje.

De man zwaait weer naar haar en begint op een drafje te lopen.

Op de brug blijft Jason op de gebruikelijke plek op haar wachten omdat hij weet dat ze hem zal helpen om de trein te zien aankomen. Hij kijkt haar verward aan als ze naast hem komt staan. Hij blaast de lucht uit zijn wangen en zwaait met zijn armen.

Ooit had hier een ijzeren veiligheidshek gestaan, maar dat was stukje bij beetje gesloopt toen jongeren die niks beters hadden te doen elk stukje metselwerk met graffiti hadden bedekt.

Wie het met wie had gedaan. Wie een flikker was. Wie hier allemaal waren geweest.

Ze legt haar hand op Jasons schouder en begint zich omhoog te trekken, zonder acht te slaan op de pijn als haar knieën langs de baksteen schuren en schuift met haar buik voorzichtig over de bovenkant van de muur. Ze haalt een paar keer achter elkaar adem en trekt dan langzaam een voor een haar benen op, totdat ze zit. Ze durft niet naar beneden te kijken; nog niet.

Ze kijkt om zich heen om er zeker van te zijn dat niemand haar ziet, en op dat moment hoort ze de stem van de echte politieman. Hij is ergens in de buurt en komt van de andere kant van de brug aanlopen. Zijn stem klinkt schor en rauw als hij haar naam roept en ze kan horen dat hij rent. Hij blijft roepen en zoeken, maar Debbie draait zich om.

Te laat, denkt ze. Veel te laat.

Ze steekt haar arm naar beneden om Jason omhoog te trekken en haar hart slaat over als ze zijn opgewonden glimlach ziet. Ze heeft hem altijd zo hoog opgetild dat hij net over de rand kan kijken en de trein kan zien die onder hen door dendert.

Dit is een heel nieuw avontuur.

Ze schreeuwt het uit van de inspanning om hem omhoog te hijsen en vecht tegen de tranen als hij gaat zitten, zijn benen over de rand laat bungelen en dicht tegen haar aan kruipt. Hij voelt de trilling eerder dan zij, en hij maakt slikbewegingen en slaakt opgewonden kreten.

Debbie krijgt een wee gevoel in haar maag en als ze opkijkt ziet ze de trein in de verte de bocht om komen. De ondergrondse van High Barnet naar het zuiden. Ze weet dat hij vlak voor de brug iets langzamer gaat rijden als hij het station Totteridge and Whetstone nadert. Maar toch nog snel genoeg.

Debbie tast naar de hand van haar zoon en knijpt erin. Ze buigt zich naar hem toe en fluistert zachte, geheime woordjes en weet – ook al beweren nog zoveel deskundigen het tegendeel – dat hij haar begrijpt. Hij wijst en gilt als de trein dichterbij komt en meer lawaai maakt.

Debbie sluit haar ogen.

‘Puf puf,’ zegt Jason en blaast naar de trein.

I

BRAND NEW HEARTACHE

1

‘... dat het niet levensvatbaar is.’

De vrouw liet de woorden even bezinken; ze had een dikke rol keukenpapier aangereikt, de machine uitgezet en zich toen naar hen toe gedraaid om het nieuws te vertellen terwijl Louise nog bezig was de gel van haar buik te vegen.

Daarna lepelde ze wat statistieken op: percentages, aantal weken en zoveel-op-de-tien. Vertelde nog hoe gewoon dit was en dat het maar goed was dat het nu was gebeurd in plaats van later in het traject.

Thorne had er niet veel van meegekregen.

Niet. Levensvatbaar.

Hij had gezien dat Louise knikte, langzamer dan gewoonlijk met haar ogen knipperde en haar spijkerbroek dichtknoopte terwijl de vrouw het nog even over praktische zaken had. ‘Later kunnen we de details nog wel doornemen,’ had ze gezegd, ‘als jullie wat tijd voor jezelf hebben gehad.’

Was ze eigenlijk wel een arts? Thorne wist het niet zeker. Misschien een echoscopiste of zoiets. Niet dat het veel uitmaakte. Het was duidelijk dat ze die woorden niet voor het eerst had uitgesproken; er was geen enkele hapering of spoor van ongemakkelijkheid te bespeuren geweest, en dat had hij ook niet verwacht. Het was voor alle betrokkenen waarschijnlijk het beste om zakelijk met dit soort dingen om te gaan, dacht hij. Hij kon het per slot van rekening weten. Het was het beste om maar te zeggen wat er gezegd moest worden en dan weer over te gaan tot de orde van de dag, vooral met die strak geplande afspraken en een hele rij gelukkige stelletjes die buiten zaten te wachten.

Maar dat zinnetje...

Na afloop zaten ze in een hoekje bij de waterdispenser met hun rug naar het centrale deel van een grote open wachtruimte. Vier aan elkaar geklonken plastic stoeltjes. Een mooie citroengele wand met kindertekeningen op een prikbord. Een rieten salontafel met een paar tijdschriften en een doos papieren zakdoekjes.

Thorne kneep in Louises hand. Die voelde klein en koud aan in de zijne. Hij kneep nog eens, en ze keek op, glimlachte en snoof.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg ze.

Thorne knikte en bedacht dat het eigenlijk een prima eufemisme was. Neutraal, maar toch afdoend. Voor de meeste mensen zou het de klap wat verzachten, en daar ging het tenslotte om.

Niet levensvatbaar.

Dood. Dood binnen in je.

Hij vroeg zich af of hij het zelf niet eens zou kunnen uitproberen, het de volgende keer tevoorschijn kon trekken als hij een afspraak met iemand in een mortuarium had of midden in de nacht op de deur van een arme stakker moest kloppen.

Het geval wil dat uw echtgenoot een dronken idioot met een mes op zak tegen het lijf is gelopen. Het spijt me, maar hij is niet meer... levensvatbaar.

Goed, daardoor werd het slachtoffer wel neergezet als een androïde, maar die afstandelijkheid was belangrijk, toch? Die had je nodig. Het was dat, of elke week een paar extra wijnflessen in de glasbak.

Je moest de pil niet alleen voor jezelf vergulden, maar ook voor hen.

Het spijt me u te moeten meedelen dat uw zoon is neergeschoten. Neergeschoten tot niet-levensvatbaarheid. Hij is even levensvatbaar als een deurklink.

‘Tom?’

Thorne keek op toen Louise hem aanstootte en zag de vrouw die de scan had uitgevoerd door de wachtruimte op hen aflopen. Ze was Indiaas, met een brede rode streep in het haar. Ergens begin dertig, schatte hij. Haar glimlach was volmaakt: droevig, maar tegelijkertijd luchtig.

‘Goed, ik denk dat ik een bed voor u heb gevonden.’

‘Dank u,’ zei Louise.

‘Wanneer hebt u voor het laatst gegeten?’

‘Na het ontbijt heb ik niets meer gehad.’

‘Dat is mooi. We proberen de D en C meteen te doen.’ De vrouw gaf Louise een vel papier en legde uit hoe ze bij de betreffende afdeling moest komen. Daarna keek ze Thorne aan. ‘Misschien is het handig als u naar huis gaat om wat spullen voor haar te halen. Een nachthemd en dat soort dingen...’

Thorne knikte toen de vrouw zei dat Louise het een paar dagen kalm aan moest doen. Hij bleef knikken toen ze zei dat ze het allebei even rustig aan moesten doen, en dat er op het papier telefoonnummers stonden van mensen die ze konden bellen als ze daar behoefte aan hadden.

Hij keek hoe ze terugliep naar haar kamer en zich bij de deur omdraaide om het volgende stel binnen te roepen. In de hoek tegenover hen was hoog aan de muur een tv gemonteerd. Een echtpaar van middelbare leeftijd werd rondgeleid in een villa in Frankrijk of Italië, en de vrouw merkte op hoe kleurig de tegels waren.

‘D en C?’

Louise bestudeerde de aanwijzingen op het papier. ‘Dilatatie en curettage.’

Thorne wachtte, omdat hij er niets van snapte. Het klonk in ieder geval akelig.

‘Schrapen,’ zei Louise uiteindelijk.

Een magere vrouw in een groene overall duwde een karretje met schoonmaakspullen door de gang hun kant op. Ze bleef bij het rieten tafeltje staan, pakte een doek en een plastic spuitfles van het karretje en spoot over een van de lege plastic stoelen. Onder het poetsen wierp ze een blik op Thorne en Louise.

‘Waarom huilt u?’

Thorne nam de vrouw even op en keek toen naar Louise, die naar de vloer keek en het papier om en om draaide. Hij kreeg het plotseling erg warm, hij voelde zijn nekharen kriebelen en voelde het laagje zweet tussen zijn hand en die van Louise. Hij knikte naar het bordje op de deur van de spreekkamer voor prenatale echografie en draaide zijn hoofd toen met een ruk weer om naar de schoonmaakster.

‘Twee keer raden, stomme idioot!’

Het kostte Thorne bijna een kwartier om de ongeveer anderhalve kilometer van het Whittington ziekenhuis naar Kentish Town met de auto af te leggen, maar de rit gaf hem in ieder geval de tijd enigszins te kalmeren. Niet meer te denken aan het rijzen van Louise’s borst toen die schoonmaakster dat tegen hen zei. Niet meer de neiging te voelen die doek in de mond van dat imbeciele mens te proppen.

Ze had hem verdomme aangekeken alsof híj degene was die een lompe opmerking had gemaakt!

In de flat deed hij wat voer voor Elvis in zijn bakje en propte de spullen waar Louise om had gevraagd in een plastic tas: een schoon T-shirt, een bh en een slipje, een haarborstel en een paar make-up-spullen. Op weg naar buiten bleef hij bij de voordeur staan en moest even tegen de muur leunen voordat hij weer terugliep naar de woonkamer. Hij liet zich op de bank vallen en zat een tijdje voor zich uit te kijken met de plastic tas op schoot.

Het was koud in de flat. De derde week van september, hoog tijd dat de verwarming weer werd aangezet. Weer tijd voor de kibbelpartijtjes, waarbij Thorne de thermostaat een tikje hoger zette en Louise hem weer lager zette wanneer ze dacht dat hij niet keek. Stiekeme aanpassingen van de timer. Voortdurend draaien aan de radiatorkranen.

Dat stomme sitcomgedoe waar Thorne ondanks het geruzie zo van hield.

Sinds Louise had gehoord dat ze zwanger was, hadden ze wat feller dan anders gekibbeld over hun woonsituatie op de lange termijn. Hoewel ze meestal in Thornes huis zaten, had Louise nog steeds haar eigen flat in Pimlico. Ze wilde hem liever niet verkopen, of had in elk geval moeite met het idee dat ze dat ooit zou moeten doen. Hoewel ze allebei graag wilden samenwonen, om het even waar, konden ze niet beslissen welke van de twee flats ze dan zouden verkopen, zodat ze uiteindelijk hadden overwogen beide flats van de hand te doen en samen iets nieuws te kopen, plus misschien een tweekamerflat die ze zouden kunnen verhuren.

Thorne staarde naar de open haard en vroeg zich af of die plannen nu allemaal in de ijskast zouden verdwijnen. Of veel dingen die ze hadden besproken – sommige wat diepgaander dan andere – geruisloos op een laag pitje zouden worden gezet of dat het onderwerpen werden die eenvoudigweg nooit meer ter sprake zouden komen.

Iets verder naar de rand van de stad verhuizen.

Trouwen.

Ander werk zoeken.

Thorne stond op, pakte de telefoon van een tafeltje bij de deur en nam hem mee naar de bank.

Al die gesprekken waren hypothetisch geweest, zeker als het om trouwen of ontslag nemen bij de politie ging. Gewoon stom geklets, net als de grap dat ze geen roodharige kinderen wilden en hun discussies over idiote babynamen.

‘En wat vind je van Damien?’

‘Ik dacht het niet.’

‘Heette hij niet “Thorne” in de film?’

‘Zonder “e”. En wie zegt trouwens dat hij een “Thorne” wordt? Waarom kan hij geen “Porter” zijn? En nu we het er toch over hebben, wie zegt dat hij een hij wordt?’

Thorne drukte geagiteerd op de toetsen van de telefoon. Hij had zich maar twee uur afgemeld, en moest ze nu laten weten dat hij pas ergens in de loop van de volgende dag terug zou komen. Hij had het liefst een bericht op een antwoordapparaat ingesproken, maar hij werd direct doorverbonden met brigadier Samir Karim in de meldkamer.

‘Je bent zeker helderziend.’

‘Pardon?’

‘De inspecteur is net bezig een bericht voor je in te spreken.’

Thorne greep zijn mobiel die in zijn jaszak zat. Hij had hem in het ziekenhuis uitgezet en was vergeten hem weer aan te zetten. Toen het schermpje weer tot leven was gekomen en het signaal aangaf dat hij een bericht had, had hij inspecteur Russell Brigstocke al aan de vaste lijn.

‘Goeie timing, man. Maar niet heus.’

‘Wat?’

‘We hebben net een klus op ons bord gekregen.’ Brigstocke slurpte van zijn thee of koffie. ‘Ziet er akelig uit.’

Thorne vloekte zachtjes, maar niet zacht genoeg.

‘Luister, ik was al van plan hem aan Kitson te geven.’

‘Je had net gelijk,’ zei Thorne. ‘Slechte timing.’

‘Je mag hem hebben als je wilt.’

Thorne dacht aan Louise, en aan het feit dat de echoscopiste had gezegd dat ze het rustig aan moesten doen. Yvonne Kitson was heel goed in staat om leiding te geven aan een nieuwe zaak, en hij had sowieso een hoop werk omhanden. Maar hij was al opgestaan en zocht een pen en papier.

Elvis draaide rondjes om zijn enkels terwijl hij wat aantekeningen opkrabbelde. Brigstocke had gelijk, het was een akelig misdrijf, maar dat verraste Thorne niet. Meestal schoven ze hem de smerige zaken toe.

‘Echtgenoot?’ vroeg Thorne. ‘Vriend?’

‘Echtgenoot heeft het lijk gevonden. Hij heeft gebeld en is toen moord en brand schreeuwend de straat op gegaan.

‘Heeft hij éérst gebeld?’

‘Klopt. En daarna schijnt hij over de rooie te zijn gegaan,’ zei Brigstocke. ‘Overal op deuren gebonkt en iedereen verteld dat ze dood was, gillend over bloed en flessen. Niet bepaald wat de brave burgers in Finchley gewend zijn.’

‘Finchley is rustig,’ zei Thorne.

‘Goed, dat is dan een mooie zaak voor jou, vlak bij je in de buurt.’

Een kilometer of negen ten noorden van Kentish Town. Op weg daar naartoe zou hij min of meer langs het Whittington ziekenhuis komen. ‘Ik moet onderweg even ergens langs,’ zei Thorne. ‘Maar ik kan er over een halfuur zijn.’

‘Doe maar kalm aan. Je hoeft niet bang te zijn dat ze ervandoor gaat.’

Het duurde even voordat Thorne doorhad dat Brigstocke het over de dode vrouw had, en niet over Louise Porter.

‘Geef het adres maar.’

2

Het was een rustige straat, iets ten oosten van High Road. Edwardiaanse huizen met keurige voortuintjes en een eigen oprit. Net als nummer 48 waren veel van de huizen opgesplitst in appartementen, maar dit huis was nu ook nog eens van dat van de buren gescheiden: met een stuk zeil om het achterom af te schermen, geüniformeerde agenten aan weerszijden van het gazon in de voortuin en afzetlint dat boven de bloembedden wapperde.

Thorne arriveerde tegen achten en het was al bijna een uur donker. Maar er was licht genoeg in de keuken van het appartement op de begane grond, waar lichtbundels van de felle booglampen ieder stofdeeltje en ieder wolkje vingerafdrukpoeder verlichtten. Het licht werd weerkaatst door de blauwe plastic pakken van de forensisch experts en verspreidde zich over de linoleumvloer. Het eenvoudige patroon van retro zwart-met-witte blokken werd verstoord door een paar bloedvlekken. En door het lijk waar het bloed uit was gesijpeld.

‘Ik denk dat ik bijna zover ben dat ik haar op haar rug kan leggen,’ zei Phil Hendricks.

In de hoek was een vrouwelijke forensisch rechercheur iets van een laaghangend keukenkastje aan het schrapen. Ze keek amper op. ‘Gaan we het toch nog beleven...’

Hendricks grinnikte en stak zijn middelvinger naar haar op, daarna keek hij om zich heen en vroeg Thorne of hij dichterbij wilde komen staan. Of hij zich ertussen wilde wringen om een beter zicht te hebben.

Thorne betwijfelde of hij daardoor een beter zicht op het lijk zou hebben, maar hij liep naar hem toe en ging tussen de fotograaf en de man met de videocamera in staan, tegenover de twee forensisch rechercheurs die Hendricks een handje zouden helpen. Diens zachtaardige aanpak aan zouden vullen met de noodzakelijke spierkracht.

‘Oké, rustig aan.’

De vrouw lag met haar gezicht omlaag en met de armen langs haar zij. Haar hemdjurk was tot boven haar middel opgetrokken of omhooggekropen, waar zich al paarse lijkvlekken begonnen af te tekenen en ze zagen dat haar bh niet was uitgetrokken.

‘Nou, dat is tenminste iets,’ zei de vrouwelijke forensisch rechercheur terwijl ze langsliep. Thorne maakte zijn blik los van het lijk en keek naar het enige raam in de keuken. Op het afdruiprek naast de gootsteen stonden borden en mokken. Een knipperend lampje op de voorkant van de wasmachine gaf aan dat het programma was afgelopen.

Er restte in ieder geval nog een spoortje van een normaal leven.

Ervan uitgaand dat ze de eerste paar dagen geen resultaat zouden boeken, besloot Thorne om later nog eens terug te komen. Hij vond het nuttig om de omgeving van het slachtoffer te leren kennen, zeker als ze daar ook aan hun eind waren gekomen. Maar hij zou wel wachten tot hij niet meer tussen knielende forensisch rechercheurs door hoefde te laveren en de somber stemmende attributen van een plaats delict niet hoefde te ontwijken.

En tot de geur weg was.

Hij herinnerde zich een film waarin de smeris altijd in het huis ging staan waar mensen waren vermoord om met de moordenaar in contact te komen. Heb je ze hier vermoord, smeerlap? Heb je ze hiervandaan in de gaten gehouden?

Dat soort onzin.

Thorne wilde iets over het slachtoffer te weten komen. Iets anders dan waaruit hun laatste maaltijd had bestaan of hoeveel hun lever woog op het tijdstip van hun overlijden. Meestal was het iets kleins en onbenulligs. Een foto aan de muur van de slaapkamer. De koekjes die ze in het keukenkastje bewaarden of het boek dat ze nooit zouden uitlezen.

En als het erom ging te weten wat zich in het hoofd van de moordenaar afspeelde, volstond het voor Thorne daar net genoeg van af te weten om hem te pakken, meer niet.

Nu keek hij toe terwijl het stoffelijk overschot van Emily Walker werd omgedraaid, zag hij de hand op het been terugvallen toen het lijk in één langzame, soepele beweging werd opgetild en omgekeerd. Zag hij de slierten haar, voor zover ze niet vastgekoekt zaten door het bloed, van haar gezicht wegvallen toen ze op haar rug werd gelegd.

‘Prima, jongens.’

Hendricks werkte met een uitstekend team. Daar hechtte hij veel belang aan. Thorne herinnerde zich één forensisch rechercheur – in de tijd dat ze nog tevreden waren met de titel technisch rechercheur – die met het in staat van ontbinding verkerende lijk van een oude man omging alsof het een zak aardappelen was. Hij had gezien hoe Hendricks de technisch rechercheur tegen een muur duwde en zijn zwaar getatoeëerde onderarm tegen de keel van de man had gedrukt. Hij kon zich niet herinneren dat hij ze daarna ooit nog samen op een plaats delict had gezien.

De fotografen stapten naar voren en gingen aan het werk. Toen ze klaar waren, mompelde Hendricks een paar inleidende woorden in zijn digitale recorder.

‘Hoe lang nog, Phil?’ vroeg Thorne.

Hendricks tilde een van de armen van de dode vrouw op en begon de vingers van een stijf gebalde vuist terug te buigen. ‘Een uurtje of anderhalf.’ Het laatste woord werd door het zware Manchesterse accent van de patholoog uitgerekt en de klinker afgeplat. ‘Hooguit twee.’

Thorne keek op zijn horloge. ‘Goed.’

‘Heb je een afspraakje of zo?’

Thorne deed zijn best om zijn gezicht in de juiste plooi te trekken, een beetje samenzweerderig en duivels, maar hij wist niet zeker of hem dat was gelukt. Hij draaide zich om en keek waar brigadier Dave Holland heen was gegaan.

‘Ze heeft iets in haar hand,’ zei Hendricks.

Thorne draaide zich weer snel om en bukte zich om het beter te kunnen zien, keek toe terwijl Hendricks met zijn pincet aan de slag ging en iets uit de vuist van het slachtoffer trok. Het bleek een klein, vierkant stukje plastic of celluloid te zijn, donker en flinterdun. Hendricks deed het in een plastic bewijszak en hield die tegen het licht.

‘Een stukje film?’ vroeg Thorne.

‘Zou kunnen.’

Ze staarden nog even naar wat er in het zakje zat, maar wisten allebei dat ze er alleen maar naar konden raden tot het forensisch laboratorium het had onderzocht. Hendricks gaf het zakje aan de beheerder van het bewijsmateriaal zodat die het kon registreren en etiketteren en wikkelde de handen van het slachtoffer toen voorzichtig in plastic folie voordat hij verder langs het lijk omhoogging.

Thorne sloot zijn ogen even en zuchtte diep. ‘Wil je geloven dat ik de keus had?’ zei hij.

Hendricks keek naar hem op. Hij knielde achter het hoofd van het slachtoffer en tilde het op zodat het tegen zijn dijen rustte.

‘Brigstocke liet me de keus.’

‘Dat is dan stom van je.’

‘Ik had het aan Kitson kunnen overlaten.’

‘Deze is echt iets voor jou,’ zei Hendricks.

‘Waarom?’

‘Kijk naar haar, Tom.’

Emily Walker was begin dertig... geweest, had donker haar met hier en daar wat grijs, en een tatoeage in de vorm van een kleine ster net boven haar enkel. Ze was slechts 1,52 meter lang, waardoor de paar pondjes die ze te veel woog extra opvielen, en te oordelen naar de inhoud van de koelkast en het magneetje met de tekst WEET JE ZEKER DAT JE HONGER HEBT? had ze geprobeerd die kwijt te raken. Ze droeg een dun halskettinkje van bruine kralen en ze had een bedelarmband om haar pols: dobbelstenen, een hangslot en twee vissen. Haar bloes was van spijkerstof. Haar rok was van dunne katoen en had dezelfde brandweerrode kleur als de nagellak op haar tenen.

Thorne keek naar de sandaal die vlak bij de koelkast op het linoleum lag en omcirkeld was. Naar de decoratieve fles die een meter of wat van haar af lag, waar iets van balsamicoazijn in leek te zitten en waar op de buitenkant aan een paar ribbels van het glas bloed en haren kleefden, en van daar naar het knipperende lampje op de wasmachine. Zijn hand ging naar zijn gezicht, zijn vingers streken langs het rechte, witte litteken op zijn kin. Hij bleef staren tot het rode lampje begon te vervagen, draaide zich toen om en liep weg, Hendricks achterlatend terwijl die het hoofd van Emily Walker ondersteunde en zachtjes in zijn dictafoon sprak.

‘De plastic zak over het hoofd van het slachtoffer wordt door niets op zijn plaats gehouden. Ik ga ervan uit dat de moordenaar die met zijn handen om de hals van het slachtoffer heeft vastgehouden. Kneuzingen in de hals doen vermoeden dat hij die met veel kracht op zijn plaats heeft gehouden tot het slachtoffer ophield met ademen...’

Holland stond buiten op de patio achter het huis te kijken naar een stuk of vijf geüniformeerde agenten die de bloembedden doorzochten. Ook hier stonden natriumlampen, maar dit was slechts een eerste ronde, en morgenochtend zodra het licht was zouden er nog meer agenten komen om een nauwgezet onderzoek uit te voeren.

‘Nou, geen sporen van braak dus,’ zei Thorne.

‘Wat betekent dat ze hem kende.’

‘Mogelijk.’ Thorne rook sigarettenlucht bij Holland, en heel even had hij er zelf ook trek in. ‘Of ze deed de deur open en hij trok een wapen en dwong haar weer naar binnen te gaan.’

Holland knikte. ‘Laten we maar kijken of we geluk hebben bij het buurtonderzoek. Dit lijkt me echt zo’n straat waar de mensen voortdurend tussen de gordijnen door naar buiten gluren.’

‘En hoe zit het met de echtgenoot?’

‘Ik had maar vijf minuten voordat ze hem meenamen naar een hotel verderop in de straat,’ zei Holland. ‘Gebroken, zoals je zou verwachten.’

‘Vond je dat hij het er wat al te dik op legde?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Het lijkt erop dat hij de hele straat wilde laten weten hoe kapot hij ervan was. Nadat hij ons had gebeld.’

‘Heb je het bandje van de alarmcentrale gehoord?’

‘Nee.’ Thorne haalde zijn schouders op. ‘Gewoon...’

‘Je hoopte het gewoon?’ zei Holland. ‘Is dat wat je wil zeggen?’

‘Ja, misschien wel.’ Het was kouder aan het worden. Thorne stak zijn handen door het plastic pak in de zakken van zijn leren jack. ‘Het zou mooi zijn als het een simpele klus was.’

‘Dat zie ik niet zo gauw gebeuren,’ zei Holland.

Thorne evenmin, als hij eerlijk was. Hij wist maar al te goed hoe huiselijk geweld uit de hand kon lopen; hij had met eigen ogen gezien hoe een jaloers vriendje of een tirannieke echtgenoot door het lint kon gaan. Hij knipperde met zijn ogen en zag de arm weer terugvallen toen het lijk werd omgekeerd. Felrode vlekken op zwart-witte blokken. Geen simpele klus.

‘Misschien was hij wel echt zo overstuur,’ zei Holland. ‘Hoeveel van dit soort zaken hebben we nu gedaan?’

Thorne blies de lucht uit zijn opgebolde wangen. Hij hoefde niet eens antwoord te geven.

‘Juist. En ik kan me nog steeds niet voorstellen hoe dat nou moet voelen. In de verste verte niet.’

Holland was vijftien jaar jonger dan Thorne. Ze werkten al meer dan zeven jaar samen, en hoewel het frisse koppie van het groentje allang was verdwenen, deed het Thorne nog steeds deugd als hij af en toe een glimp opving van iemand die nog niet volledig door het werk was gedeformeerd. Ooit had Holland tegen hem opgekeken, had hem gezien als het soort rechercheur dat hij zelf wilde worden, dat wist Thorne. Hij wist ook dat Holland niet hetzelfde was als hij... niet in de dingen waar het om ging tenminste, en dat hij daar verdomd dankbaar om mocht zijn.

‘Vooral als het om een vrouw gaat,’ zei Holland. ‘Begrijp je? Ik zie de echtgenoten, de vriendjes en de vaders, hoe het hen raakt, en het maakt dan niet uit of ze door het lint gaan of razend worden of daar maar zitten als een zombie. Ik heb gewoon geen flauw idee wat er in hun hoofd omgaat.’

‘Zo is het wel genoeg, Dave,’ zei Thorne.

Ze keken allebei op toen er achter in de tuin een gelach opging: een van de agenten was blijkbaar ergens in gestapt. Ze zagen hoe hij zijn schoenzool afschraapte aan de rand van het gazon.

‘Zo, en waarom heb jij je snor gedrukt, eerder op de dag?’ vroeg Holland.

‘Sorry?’

‘Toen dit allemaal aan het rollen kwam.’

Thorne schraapte zijn keel.

Toen hij bij het ziekenhuis was langsgegaan om haar spullen af te geven, had Louise het best gevonden dat hij de klus aannam. Ze lag al in bed een heat te lezen en probeerde zich af te sluiten voor het onophoudelijke geklets van een vrouw in het bed tegenover haar. Hij had haar gevraagd of ze het zeker wist. Ze had hem aangekeken alsof hij gek was en gevraagd waarom ze er tegen zou moeten zijn. Hij had haar op het hart gedrukt hem te bellen als ze iets nodig had, als ze hém nodig had. Ze had geantwoord dat hij zich geen zorgen hoefde te maken en dat ze als het nodig was een taxi naar huis kon nemen wanneer het allemaal achter de rug was.

‘Tandarts,’ zei Thorne. ‘Een uur lang bij de nazi-tandarts. Dat mens lijkt recht uit Marathon Man te komen.’

Holland lachte en zei: ‘Is it safe?’

‘Dat zeg ik...’

‘Wist je dat ze een remake van die film hebben gemaakt?’ Holland wachtte tot Thorne zou toehappen en hem zou aankijken. ‘Maar ze moesten hem Snickers Man noemen.’ Hij lachte weer, toen hij zag dat Thorne zijn best deed zijn lachen in te houden.

‘Heb je Sophie verteld dat je weer rookt?’ vroeg Thorne.

Holland schudde zijn hoofd. ‘Ik heb het hele handschoenenkastje vol extra sterke pepermuntjes liggen.’ Hij boog voorover en spuugde in een afvoerputje. ‘Stom eigenlijk, want ik ben er zeker van dat ze het weet. Ze wil gewoon geen ruzie, denk ik.’

Holland en zijn vriendin waren ook al zo’n stel dat had overwogen of ze uit Londen zouden verhuizen, en of Holland zijn baan bij de politie zou opgeven. Thorne vroeg zich af of dat ook zo’n onderwerp was dat werd gemeden uit angst een oude discussie te doen oplaaien. Hij was er altijd van overtuigd geweest dat Holland moest blijven zitten waar hij zat, maar dat zou hij nooit zeggen. Als Sophie er ook maar lucht van kreeg hoe Thorne erover dacht, zou ze alles op alles zetten om het tegenovergestelde te bereiken.

Dus hield hij zijn mond en was blij dat Holland er nog steeds was.

‘Morgenochtend ronden we meteen de officiële identificatie af,’ zei Thorne. ‘En dan laten we de echtgenoot ophalen voor een babbel.’

‘Goed plan.’

‘Je weet het nooit, misschien hebben we geluk.’

Holland snoof, en knikte in de richting van de agent die nu met een takje de stront van zijn schoenzool probeerde te schrapen. ‘Dat soort geluk,’ zei hij.

Ze keken allebei omhoog toen een vliegtuig met knipperende lichten op weg naar Luton laag overvloog. Thorne zag het toestel snel door de heldere hemel bewegen en slikte moeizaam. Acht weken geleden waren Louise en hij naar Griekenland geweest, voor het eerst echt samen op vakantie sinds ze elkaar kenden. Ze hadden de meeste dagen flutboekjes gelezen bij het zwembad en hadden op cultureel gebied weinig meer gedaan dan uitvissen hoe ze in de plaatselijke taverna bier en gegrilde inktvis moesten bestellen. Ze hadden allebei hun best gedaan niet over het werk te praten en hadden veel gelachen. Op een dag had Louise Thornes verbrande schouders met crème ingesmeerd en gezegd: ‘Wat betreft niet-seksueel intiem contact houdt het hier voor mij echt op, afgesproken? Ik ga geen mee-eters uitdrukken en ik ga niet je reet afvegen als je allebei je armen hebt gebroken.’

Op de ochtend van hun laatste dag had ze de zwangerschapstest gekocht. Ze had hem gebruikt vlak voordat ze die avond voor het laatst uit eten gingen.

Thorne zat in de auto toen Hendricks naar buiten kwam.

Hij had op zijn mobiel gekeken of er berichten waren en hij had beide appartementen gebeld, maar Louise was nog niet terug. Hij had even naar de radio geluisterd en daarna opnieuw gebeld, maar zonder resultaat. Louises mobiel stond uit en Thorne veronderstelde dat het al te laat was om het ziekenhuis te bellen.

Hendricks liep om de auto heen en stapte in. Hij had het beschermende pak uitgetrokken en droeg een zwarte spijkerbroek en een trui met een fijne rib op een wit T-shirt. ‘Bijna klaar,’ zei hij.

Thorne bromde.

‘Alles oké?’

‘Sorry... ja.’ Thorne keek opzij. Knikte en glimlachte.

Net boven de halslijn van zijn trui waren lijnen rood met blauwe inkt te zien, maar de meeste van Phil Hendricks’ tatoeages waren niet zichtbaar. Tot opluchting van zijn superieuren bleef ook een flink deel van zijn piercings uit het zicht. Thorne was blij dat hem de sappige details bespaard waren gebleven, maar wist dat enkele ervan waren gezet ter ere van een nieuw vriendje, één voor iedere verovering. Er waren al een tijd geen nieuwe meer bij gekomen.

Hendricks beantwoordde niet aan het beeld dat de meeste mensen van een patholoog zouden hebben, maar hij was de beste met wie Thorne ooit had samengewerkt, en hij was nog steeds – ondanks de vele ups en downs – zijn beste vriend.

‘Zin om straks een pilsje te pakken?’ vroeg Thorne.

‘En Louise dan?’

‘Die is oké.’

‘Nee,’ grinnikte Hendricks. ‘Ik bedoel dat ze jaloers zal zijn.’

‘We maken het wel goed met haar,’ zei Thorne. In werkelijkheid was híj degene die last had gehad van jaloezie. Louise en hij waren nu bijna anderhalf jaar samen en hadden elkaar leren kennen toen Thorne tijdelijk was overgeplaatst om hulp te bieden in een ontvoeringszaak waar zij aan werkte, en het had haar maar een paar weken gekost om even intiem met Phil Hendricks te worden als Thorne na tien jaar. Er was een tijd geweest, vooral in het begin, dat hem dat van zijn stuk had gebracht; dat hij merkte dat hij het niet kon hebben dat ze zulke goede vrienden waren.

Toen ze op een avond met z’n drieën uit waren, was Thorne dronken geworden en had hij Louise een ‘nichtenmoeder’ genoemd. Phil en zij hadden erom gelachen en Phil had gezegd dat dat ironisch was, omdat Thorne degene was die zich als een ouwe jaloerse nicht gedroeg.

‘Oké dan,’ zei Hendricks. Hij keek naar het huis, waar agenten in groepjes van twee of drie naar buiten kwamen druppelen. ‘Maar ik houd het bij één drankje, aangezien ik morgenochtend vroeg tot aan mijn ellebogen in die arme stakker moet wroeten.’

‘Nou, ik ben van plan om er veel meer dan een te nemen,’ zei Thorne. ‘Dus dan is het beter als we naar mijn buurtkroeg gaan. Ik geef je wel een lift.’

Hendricks knikte, liet zijn hoofd achterover zakken en sloot zijn ogen. Thorne had het opgegeven acceptabele countrymuziek te zoeken en had de radio afgestemd op Magic FM. Het was bijna tien uur, en 10CC sloot net een uur ononderbroken gouwe ouwe af.

‘Hij heeft zijn eigen plastic tas meegenomen,’ zei Hendricks.

‘Hè?’

‘De tas die hij heeft gebruikt om haar te laten stikken. Hij wist wat hij deed. Je kunt niet zomaar een plastic tasje uit de keuken pakken, dat is tijdverspilling. In de meeste zitten gaten, zodat je groente niet verlept of zo. Je hebt natuurlijk iets nodig wat luchtdicht is, en het moet sterk zijn, zodat het niet aan flarden wordt getrokken door de nagels van je slachtoffer, als ze die heeft.’ Hendricks tikte de maat mee met zijn vingers op het dashboard. ‘En met een mooie doorzichtige plastic tas kun je het gezicht zien terwijl je bezig bent. Dat zou weleens belangrijk kunnen zijn.’

‘Dus hij had het goed voor mekaar.’

‘Hij was goed voorbereid.’

‘Maar die azijnfles had hij niet meegenomen.’

‘Nee, ik vermoed dat dat deel is geïmproviseerd. Het was het eerste het beste wat hij kon grijpen om haar mee te slaan.’

‘En toen ze eenmaal op de grond lag, heeft hij die tas tevoorschijn gehaald.’

Hendricks knikte. ‘Misschien heeft hij haar wel zo’n harde klap gegeven dat ze al dood was voordat hij de kans kreeg om haar te laten stikken.’

‘Dat moeten we dan maar hopen.’

‘Ik zou er mijn geld niet op zetten,’ zei Hendricks. ‘Als je het mij vraagt, was de fles alleen bedoeld om er zeker van te zijn dat ze niet al te veel zou tegenspartelen. Hij wilde haar met die tas om zeep brengen. Zoals ik al zei, ik denk dat hij het wilde zien.’

‘Jezus.’

‘Morgen weet ik het.’

De ruiten begonnen te beslaan en Thorne zette de ventilator aan. Ze luisterden een paar minuten naar het nieuws. Er werd niets gezegd wat de stemming ook maar enigszins kon verbeteren, en het sportoverzicht bevatte ook al niets om je over op te winden. Het voetbalseizoen was nog maar net begonnen en omdat hun clubs nog niet gespeeld hadden, waren de uitslagen niet bijster interessant.

‘Over zes weken drogen we jullie weer af,’ zei Hendricks. Als vurige supporter van de Gunners zat hij nog steeds na te genieten van de dubbelslag die Arsenal de Spurs het vorige seizoen in de Noord-Londense derby had toegebracht.

‘Ja, vast...’

Hendricks lachte en zei nog iets, maar Thorne luisterde niet meer. Hij keek naar het scherm van zijn mobieltje, klikte met zijn duim door het menu om te kijken of hij geen berichten had gemist.

‘Tom?’

En om te kijken of hij nog wel bereik had.

‘Tom? Alles goed, man?’

Thorne borg zijn mobieltje op en keek opzij.

‘Is alles goed met Louise?’ Hendricks wachtte, en zag iets op Thornes gezicht. ‘Shit, is er iets met de baby?’

‘Wat? Hoe weet je dat?’ Thorne duwde zich stevig naar achteren in zijn stoel en staarde recht voor zich uit. Louise en hij hadden afgesproken de eerste drie maanden niemand iets te vertellen. Een goeie vriendin van haar had al in het begin van de zwangerschap haar kind verloren.

‘Niet pissig worden,’ zei Hendricks. ‘Ik heb het uit haar moeten trekken.’

‘Dat zal wel.’

‘Als ik heel eerlijk ben, denk ik dat ze popelde om haar hart uit te storten.’ Hendricks keek of Thornes gelaatstrekken zich wat verzachtten, maar zag niets wat daar op duidde. ‘Kom op, aan wie had ze het anders moeten vertellen?’

Thorne keek hem aan en zei kortaf: ‘Weet ik veel, haar moeder misschien?’

‘Die heeft ze het misschien ook wel verteld.’

‘Verdómme!’

‘Verder niemand, voor zover ik weet.’

Thorne boog zich voorover en zette de radio uit. ‘Dit was de reden waarom we hadden afgesproken dat we het aan niemand zouden vertellen. Voor het geval dat dit zou gebeuren.’

‘Shit,’ zei Hendricks. ‘Vertel.’

Nadat Thorne zijn verhaal had gedaan, zei Hendricks hem dat er meestal een goede reden voor dit soort dingen was, dat het beter was dat het nu gebeurde dan later. Thorne kapte hem af. Zei dat hij dat allemaal al gehoord had van de vrouw die de scan had uitgevoerd, en dat dat toen ook niet veel had geholpen.

Thorne zag de blik op Hendricks’ gezicht en verontschuldigde zich. ‘Ik wist totaal niet wat ik tegen haar moest zeggen, wil je dat geloven?’

‘Er valt ook niet veel te zeggen.’

‘Het heeft tijd nodig, denk ik,’ zei Thorne.

‘Zeg haar dat ze me kan bellen wanneer ze wil,’ zei Hendricks. ‘Om erover te praten, oké?’

Thorne knikte. ‘Dat zal ze zeker doen.’

‘En jij ook.’ Hij wachtte tot Thorne hem aankeek. ‘Afgesproken?’

Ze zwegen een poosje. Voor het huis was nog veel bedrijvigheid – auto’s die af en aan reden. Een handvol toeschouwers stond aan de overkant van de straat bij elkaar, ondanks de pogingen van de geüniformeerde agenten om ze op afstand te houden.

Thorne liet een holle lach horen en sloeg met zijn hand op het stuur. ‘Ik heb tegen Lou gezegd dat ik deze de deur uit zou doen,’ zei hij.

‘Je geliefde BMW?’ zei Hendricks. ‘Verrek, dat is een flinke concessie.’

Thornes kanariegele BMW uit 1971 was heel lang een object van hilariteit onder zijn collega’s geweest. Thorne zelf sprak van een ‘vintage’ auto. Dave Holland zei dat dat gewoon een eufemisme voor ‘een aftandse ouwe roestbak’ was.

‘Ik heb beloofd dat ik iets zou kopen wat praktischer was,’ zei Thorne. Hij trok aan de kraag van zijn jack. ‘Een gezinswagen, weet je wel?’

Hendricks glimlachte. ‘Je zou hem sowieso van de hand moeten doen,’ zei hij.

‘We zien wel.’

Hendricks wees naar de voordeur, naar de metalen brancard die naar buiten kwam en van de stoep werd getild. ‘Daar gaan we...’

Ze stapten uit en liepen langzaam naar de achterkant van de lijkwagen. Hendricks sprak op zachte toon met een van de mortuariummedewerkers om de werkzaamheden van de volgende ochtend door te nemen. Thorne keek toe hoe de poten van de brancard werden ingeklapt en de zwarte lijkenzak langzaam de auto in werd geschoven.

Emily Walker.

Thorne wierp een blik op de omstanders: een tiener met een honkbalpetje die met zijn voeten stond te schuifelen, een oude vrouw met een openstaande mond.

Niet levensvatbaar.

3

Louise belde hem even na acht uur ’s morgens uit een telefooncel in het Whittington ziekenhuis, net toen Thorne de deur uitging. Hij voelde zich een tikje schuldig omdat hij zo goed had geslapen, terwijl hij haar niet hoefde te vragen hoe haar nacht was geweest.

Ze klonk eerder boos dan overstuur. ‘Ze hebben het nog steeds niet gedaan.’

‘Wát?’ Thorne liet zijn tas vallen en liep terug naar de woonkamer alsof hij iets zocht om tegen aan te schoppen.

‘De eerste keer hebben ze bij het inplannen een stomme fout gemaakt, en daarna dachten ze dat ze het gisteravond laat konden doen, dus zeiden ze tegen me dat het geen zin had om naar huis te gaan.’

‘Dus wanneer gaat het nu gebeuren?’

‘Elk moment.’ Er klonk geschreeuw van dichtbij. Ze ging zachter praten. ‘Ik wil het gewoon achter de rug hebben.’

‘Dat snap ik,’ zei Thorne.

‘En afgezien daarvan ben ik uitgehongerd.’

‘Nou, ik kan je wel vertellen waar ik vanmorgen naartoe ga, als je wilt,’ zei Thorne. ‘Dat zal je eetlust wel even bederven.’

‘Sorry, ik had het nog willen vragen,’ zei Louise. ‘Was het erg?’

Thorne vertelde haar alles over Emily Walker. Als inspecteur bij de eenheid Ontvoeringszaken was Louise Porter niet gauw van haar stuk gebracht. Soms hadden Thorne en zij het over dood door geweld en de dreiging ervan zoals andere stellen het over een rotdag op kantoor hadden. Maar bepaalde aspecten van het werk wilden ze geen van beiden mee naar huis nemen, en hoewel er zelfs in de weerzinwekkendste verhalen wel wat zwarte humor zat die ze met elkaar konden delen, bespaarden ze elkaar de echt gruwelijke details.

Bij deze gelegenheid hield Thorne echter niets achter.

Toen hij was uitgesproken, zei Louise: ‘Ik weet waar je mee bezig bent, en dat is echt niet nodig.’

‘Wat is niet nodig?’ vroeg Thorne.

‘Me eraan herinneren dat er mensen zijn die slechter af zijn dan ik.’

Twee uur later stak Thorne zijn hand zo onopvallend mogelijk in zijn zak, haalde zijn mobieltje tevoorschijn en controleerde of het op de trilstand stond.

‘Ik denk dat we zover zijn.’

Er waren momenten dat je niet wilde dat er een mobieltje overging.

De medewerker van het mortuarium sloeg het laken terug en vroeg de echtgenoot van Emily Walker naar voren te komen.

‘Kunt u het stoffelijk overschot identificeren als dat van uw vrouw, Emily Anne Walker?’

De man knikte één keer en draaide zich om.

‘Kunt u het alstublieft hardop zeggen?’

‘Ja. Dat is mijn vrouw.’

‘Dank u.’

De man stond al bij de deuren van de bezoekersruimte te wachten tot hij naar buiten kon. Het was de gewoonte om de directe familieleden na de formele identificatie de gelegenheid te bieden een tijdje bij hun geliefde te blijven, als ze dat wilden, maar Thorne zag dat dat in dit geval weinig zin had. Verstikking kon een gezicht evenveel schade toebrengen als een stomp voorwerp. Hij nam het George Walker niet kwalijk dat hij zich zijn vrouw wilde herinneren zoals ze geweest was toen ze nog leefde. Ervan uitgaand dat hij niet verantwoordelijk was voor haar dood, natuurlijk.

Thorne zag hoe Walker door twee geüniformeerde agenten, een man en een vrouw, de gang uit werd geleid. Hij zag zijn afhangende schouders, de arm van de agente die eromheen gleed en herinnerde zich iets wat Holland de vorige dag had gezegd: ‘Ik heb geen idee wat er in hen omgaat...’

Als op commando kwam Dave Holland de hoek om slenteren, verrassend opgewekt voor iemand die op het punt stond een lijkschouwing bij te wonen. Hij voegde zich bij Thorne op het moment dat Walker langzaam de trap op liep in de richting van de straat.

‘Ik weet dat je nog met hem wilde babbelen,’ zei Holland. ‘Maar ik denk dat we dat wel even kunnen laten rusten.’

‘O, is dat zo?’

‘Hij is nog steeds helemaal overstuur, en ik vind dat we hem wat tijd met zijn familie moeten gunnen.’

Op zulke momenten wenste Thorne dat hij één wenkbrauw kon optrekken, zoals Roger Moore. Hij moest het doen met sarcasme. ‘Ik luister, brigadier.’

Holland glimlachte. ‘We hebben een verklaring van een van de gluurders.’

‘Laat maar horen.’

‘Ouwe vent aan de overkant beweert dat hij ongeveer een uur voordat Walker thuiskwam, iemand naar buiten heeft zien komen.’

‘En hij weet zeker dat het niet Emily’s man was?’

‘Absoluut. Hij kent George Walker van gezicht. De vent die hij zag was veel tengerder gebouwd, zegt hij. En hij had ook een andere kleur haar.’

‘Heb je hem zover gekregen dat we een compositietekening kunnen laten maken?’

Holland knikte. ‘Als je het mij vraagt, staat de echtgenoot boven verdenking.’

‘Ik heb je niks gevraagd,’ zei Thorne. ‘Maar het klinkt redelijk. We praten morgen wel met hem.’

Verderop in de gang ging een deur halfopen en verscheen er een bekend, kaalgeschoren hoofd in de opening. ‘Als jullie zover zijn?’ zei Hendricks.

Thorne knikte en maakte de stropdas die hij voor de identificatie had omgedaan wat losser.

Holland keek opeens niet meer zo vrolijk terwijl ze op de openstaande deur af liepen.

De meeste mortuaria hadden een andere indeling, maar in het gerechtelijk mortuarium van Finchley liep er een smalle gang tussen de bezoekersruimte en de obductiekamer, zodat de lijken snel en discreet van de ene ruimte naar de andere konden worden verplaatst. Van een ruimte met comfortabele meubels en een troostrijke kleurstelling naar een wit betegelde ruimte met roestvrijstalen snijtafels waar elke vorm van troost ver te zoeken was.

Hoezeer de mensen die er werkten die ook konden gebruiken.

Hendricks en Holland praatten wat bij omdat ze het de avond daarvoor te druk hadden gehad om te kletsen. Hendricks vroeg naar Hollands dochter, Chloe, van wie hij meer scheen te weten dan Thorne. Dat stemde Thorne nogal somber. Hij had niet echt staan trappelen van enthousiasme toen Holland en zijn vriendin een peetoom kozen, maar er was een tijd geweest dat hij met kerst en op haar verjaardag cadeautjes en kaarten had gestuurd.

Thorne luisterde geërgerd hoe die twee tegen elkaar aan het ratelen waren: Holland die Hendricks vertelde hoe groot zijn dochter al werd, hoewel ze nog vier moest worden, en Hendricks die zei wat een leuke leeftijd dat was terwijl hij de scharen en de schedelbeitel neerlegde zodat hij ze bij de hand had. Hij probeerde zich nog steeds te herinneren wanneer het meisje jarig was toen Hendricks de kleren van Emily Walker begon uit te trekken.

Half september?

Onder het werken sprak Hendricks zijn bevindingen in de microfoon in die boven zijn hoofd hing. Holland maakte aantekeningen. Tot het volledige rapport klaar was moesten ze het met deze samenvatting doen, maar vaak was dat meer dan voldoende voor mensen als Tom Thorne – tot lieden als Phil Hendricks de kans kregen om de details in de rechtszaal uit de doeken te doen.

De wetenschappelijke termen en de Latijnse woorden...

‘Zware laceratie aan het achterhoofd, maar geen schedelfractuur of aanwijzingen voor significant hersenletsel.’

Wanneer Thorne zich niet hoefde te concentreren, wanneer hij alleen de medische procedure hoefde te observeren die hij al veel te vaak had gezien, probeerde hij zijn gedachten de vrije loop te laten. Het lawaai buiten te sluiten. Aan de geur was hij allang gewend – vleesachtig en weeïg zoet – maar het lawaai bracht hem altijd van zijn stuk.

‘Letsel aan het thyroïde en cricoïde kraakbeen... Aanzienlijke petechiale bloedingen... Bloederig schuim rond de mond van het slachtoffer.’

Dus zong Thorne in gedachten liedjes. Hank Williams, Johnny Cash, Willie Nelson, wat er ook maar bij hem opkwam. Gewoon een paar coupletten om het vreselijke gejank van de botzaag en het harde knappen van de ribbenschaar buiten te sluiten. Het gegorgel in de luchtpijp en het zuigende geluid wanneer het hart en de longen als één enkele, druipende eenheid uit de borstkas werden gelicht.

Vandaag was het Ray Price: ‘My shoes keep walking back to you’.

‘Geen aanwijzingen van zwangerschap... Geen tekenen van recente abortus... Dood tengevolge van handmatige verstikking.’

Er zijn mensen die slechter af zijn dan ik.

Tegen het eind, toen de organen waren gewogen en het lichaamsvocht was opgevangen, vroeg Thorne naar het tijdstip van overlijden. Bij het aanwijzen van een hoofdverdachte bleek dat vaak de belangrijkste factor te zijn.

‘Laat in de middag,’ zei Hendricks. ‘Preciezer kan ik niet zijn.’

‘Voor vijf uur?’ vroeg Holland.

‘Waarschijnlijk tussen drie en vier, maar ik zou er nu geen eed op durven doen.’

‘Dat klopt dus.’ Holland krabbelde iets neer. ‘Echtgenoot beweert dat hij iets na vijven thuiskwam.’

‘Dus dan is hij niet in beeld?’

‘Níémand is uit beeld,’ zei Thorne.

‘Oké.’

Thorne zag de uitdrukking op Hendricks’ gezicht, en op dat van Holland toen die opkeek van zijn notitieboekje. ‘Sorry...’

Hij had naar de roestvrijstalen kommen met Emily Walkers belangrijkste organen staan kijken en bedacht dat ze eindelijk die paar pond was kwijtgeraakt waar ze zich zo’n zorgen over had gemaakt. Zijn ogen waren op haar bleke, opgezwollen voeten blijven rusten; op de rode nagellak en de ster boven haar enkel. Toen hij zijn mond opendeed had hij zonder het zo te bedoelen op snauwende toon gesproken, en waren de woorden er hatelijk en stekelig uitgekomen.

Holland keek Hendricks aan en fluisterde samenzweerderig: ‘Zeker met het verkeerde been uit bed gestapt.’

Thorne voelde dat hij met de minuut geïrriteerder raakte. Hij maande zichzelf tot kalmte, maar dat werkte niet, en toen hij tien minuten later met Holland naar buiten liep, had hij moeite om zijn ademhaling te reguleren, wat aan zijn rood aangelopen gezicht was te zien. Soms voelde hij zich na een lijkschouwing opgefokt of verbijsterd, en meestal gewoon terneergeslagen, maar hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst zo verschrikkelijk kwaad was geweest.

Hij had zijn mobieltje weer aangezet nog voordat hij de snijzaal uit was, en toen hij door de hoofdingang van het mortuarium naar buiten liep, Avondale Road op, zag hij dat hij drie telefoontjes van Louise had gemist. Hij zei tegen Holland dat hij hem later zou treffen.

Aan haar stem hoorde hij dat ze had gehuild. ‘Ze hebben me nog steeds niet geholpen.’

‘Jezus, dat meen je niet!’

‘Ik weet niet wat ik moet doen,’ zei ze.

Hij draaide zich om en keek over de noordelijke ringweg, en ontweek de blikken van een stel bij de bushalte dat hem had horen schreeuwen. ‘Wat hebben ze tegen je gezegd?’

‘Ik kan niemand vinden die me kan vertellen wat er aan de hand is.’

‘Ik ben er over een kwartier,’ zei Thorne.

Ze barstte in tranen uit zodra ze hem door de deuren aan het eind van de afdeling zag binnenkomen. Hij kalmeerde haar zachtjes, trok de gordijnen rond het bed dicht en ging op het bed zitten om haar vast te houden.

‘Ik wil het gewoon... weg hebben,’ zei ze. ‘Begrijp je dat?’

‘Natuurlijk.’

Ze hoorden de stem van de vrouw in het bed tegenover dat van Louise door het gordijn heen: ‘Is alles goed?’

‘Alles is goed,’ zei Thorne.

‘Wil je dat ik iemand haal?’

Thorne boog zich naar Louise toe. ‘Ík ga iemand halen.’

Na vijf minuten zoeken op de gangen vond hij een verdieping hoger een arts, en zei hem dat er iets moest gebeuren. Nadat hij een paar minuten had staan schreeuwen en had geweigerd weg te gaan terwijl de dokter een paar telefoontjes pleegde, was hij weer terug bij Louises bed met een Schotse verpleegster met een zachte stem. Ze was vol begrip, maar gaf vervolgens toe dat ze niets kon doen.

‘Daar neem ik geen genoegen mee,’ zei Thorne.

‘Het spijt me, maar dit is de normale gang van zaken.’

‘Wat is de normale gang van zaken?’

‘Uw partner heeft gewoon pech gehad.’ De verpleegster bladerde door de papieren die ze had meegenomen. Ze wuifde ermee in Thornes richting. ‘Steeds wanneer de behandeling was ingepland, was er op het laatste moment een ander geval dat voorrang kreeg. Gewoon pech...’

‘Er was haar beloofd dat het gisteravond zou gebeuren,’ zei Thorne. ‘En daarna zou het vanmorgen vroeg zijn.’

Louise ging met haar ogen dicht achterover op het kussen liggen. Ze zag er afgemat uit. ‘Twee uur geleden zeiden ze dat ik als volgende aan de beurt zou zijn.’

‘Dit is gewoon belachelijk,’ zei Thorne.

De verpleegster keek weer in haar papieren en knikte toen ze een verklaring had gevonden. ‘Ja, ziet u, er werd iemand binnengebracht met een gecompliceerde armbreuk, dus...’

‘Een gebroken árm?’

De verpleegster keek Thorne aan alsof hij niet goed bij zijn hoofd was. ‘Hij had behoorlijk veel pijn.’

Thorne keek haar ook recht in de ogen en wees naar Louise. ‘Denkt u soms dat zíj hier voor haar lol ligt?’

Alex stopte net haar laatste stukje toast in haar mond toen Greg de keuken binnenkwam. Hij knikte terwijl hij nog bezig was zijn overhemd in zijn broek te stoppen. Ze bromde iets, zwaaide, en ging verder met het lezen van een artikel in de Guardian.

‘Ik hoop dat je wat brood hebt overgelaten,’ zei Greg, en zette de waterkoker aan. Hij hoorde nog wat gebrom toen hij naar de broodtrommel liep en het gemompelde verzoek om zijn excuses aan te bieden toen hij naar de koelkast ging. ‘O, oké, alsof jij alles opgevreten zou hebben...’ Hij zocht vergeefs in de koelkast naar een bakje yoghurt waarvan hij wist dat het er de vorige dag nog stond. Kieron, de huisgenoot die eind vorig jaar was verhuisd, had de gewoonte het laatste restje brood, melk of andere gemeenschappelijke etenswaren op te maken, en ook nog eens spullen op te eten die helemaal niet van hem waren. En nu bleek Alex langzamerhand bijna even erg te zijn. Maar Greg was bereid het zijn eigen zus te vergeven, en bovendien rook de wc nu heel wat aangenamer dan toen Kieran er nog woonde.

Ze schoof de krant opzij toen hij eindelijk met zijn thee en toast aan tafel kwam zitten. ‘Jij bent vroeg vandaag.’

‘Ik heb om twaalf uur college,’ zei Greg. ‘Oersaaie Hendrik II. En het is niet echt wat de rest van de wereld vroeg zou noemen.’

‘Zo voelt het anders wel, vind ik.’

‘Hoe laat was je thuis?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Alex. ‘Niet achterlijk laat. Maar we raakten met een groepje verzeild in een kroeg in Islington waar ze van die dodelijke wodka-shotjes achteroversloegen.’

‘Zé?’

Alex grinnikte. ‘Oké, ik heb er ook een paar op.’ Ze wees naar hem toen hij hoofdschuddend van zijn thee slurpte. ‘Je gaat toch niet de grote broer uithangen, hè? Met de dingen die jíj allemaal uitspookt.’

Tot zijn ergernis voelde Greg dat hij rood werd, en hij raakte nog meer geërgerd toen Alex veelbetekenend giechelde, waardoor hij nóg meer moest blozen. ‘Luister, ik wil maar zeggen: je bent hier pas twee weken.’ Hij onderbrak haar toen ze haar mond opendeed. ‘En nou moet je niet zeggen dat ik moet chillen of zoiets. Je bent geen twaalf meer.’

‘Ik maak nieuwe vrienden,’ zei ze.

‘Maar je moet wel maat weten te houden. O ja, en misschien zou je ook eens aan het wérk kunnen gaan.’ Hij sloeg in een theatraal gebaar met zijn hand tegen zijn borst. ‘Ik weet het, beláchelijk idee...’

‘Zoals je zei, ik ben hier pas twee weken.’ Ze stak haar hand uit, maar het lukte haar niet een stuk toast van zijn bord te pikken. ‘En weet je... het is een drama, het werk ligt nou niet voor het opscheppen.’

‘De ouwe stond niet bepaald te juichen toen je hem vertelde dat je bij mij zou intrekken, weet je nog?’

Ze haalde haar schouders op.