Erhalten Sie Zugang zu diesem und mehr als 300000 Büchern ab EUR 5,99 monatlich.
Tom Thorne, inspecteur bij de afdeling Ernstige Delicten, wordt onverwacht geconfronteerd met een Londense seriemoordenaar die bij zijn slachtoffers een beroerte veroorzaakt. Opvallend is dat de daders de slachtoffers eerst verdooft en dan - ja, wat dan? Wat gebeurt er voorafgaand aan het ogenblik van hun dood? De rechercherende politiemannen en het ondersteunende team van wetenschappers staan voor een raadsel. Een eerste tip van de sluier wordt opgelicht als Thorne op bezoek gaat bij een van de slachtoffers - Alison Willetts, die als enige overlevende verlamd in het ziekenhuis ligt. Alison kan zien, ze kan horen, ze kan voelen, maar dat weet niemand. Kort daarop vindt Thorne onder zijn ruitenwisser een briefje: 'Oefening baart kunst. Het komt allemaal neer op druk uitoefenen op de juiste plaats.' Bij deze vondst beseft Thorne twee dingen: hij wordt in het oog gehouden en, wat nog belangrijker is, de dader beoogt iets anders met zijn slachtoffers. Maar wat? Alison Willetts, de enige die weet wie de dader is, kan hem dat niet vertellen...
Sie lesen das E-Book in den Legimi-Apps auf:
Seitenzahl: 563
Das E-Book (TTS) können Sie hören im Abo „Legimi Premium” in Legimi-Apps auf:
Slaapdood
Mark Billingham
Slaapdood
Originalets titel: Sleepyhead
Copyright © Mark Billingham, 2001
Copyright © Jentas A/S, 2021
Layout: Jentas A/S
ISBN 978-87-428-5000-8
–––
Voor Claire, voor alles. Je bent chocolade.
–––
Guy’s & St. Thomas
ZIEKENHUIS
Afdeling Histopathologie
Aan: dr. Angela Wilson
Patholoog-anatoom
Southwark
26 juni 2000
Beste Angela,
Ik schrijf je naar aanleiding van ons recente telefoongesprek om bepaalde kanttekeningen samen te vatten die je wellicht als bijlage zou willen toevoegen aan mijn autopsie-rapport (PM2698/RT) betreffende de 26-jarige juffrouw Susan Carlish, die op 15 juni in haar woning is aangetroffen en die ten gevolge van een beroerte bleek te zijn overleden.
Juffrouw Carlish is gestorven als gevolg van een hersenstaminfarct dat werd veroorzaakt door een occlusie van de basilaire slagader van wat zich laat aanzien als een spontane ontleding van de vertebrale slagader. Aangezien de sectie twaalf uur na het tijdstip van overlijden heeft plaatsgevonden, kon ik geen tests uitvoeren voor een tekort aan proteïne C en proteïne S. Afgezien daarvan, en in aanmerking genomen dat juffrouw Carlish een matige rookster was, lijken de gebruikelijke risicofactoren voor een apoplexie bij haar toch te ontbreken. Ik heb ook ontdekt dat er enig trauma aan de nek was met beschadiging van de gewrichtsbanden ter hoogte van de wervels C1 en C2, hoewel dit ook het gevolg zou kunnen zijn van een eerdere zweepslag of sportblessure. Sporen van benzodiazepine zijn aangetroffen in het bloed. Onderzoek heeft uitgewezen dat er anderhalf jaar eerder een valiumrecept was verstrekt aan de flatgenote van juffrouw Carlish.
Hoewel ik geen twijfels koester over de doodsoorzaak en moet toegeven dat het hele politieonderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd, heb ik de zaak voorgelegd aan een aantal collega’s en stuur ik afschriften van deze brief aan alle pathologieafdelingen en forensische geneeskundigen in Londen en omgeving. Ik zou graag van gedachten wisselen met iemand die recentelijk onderzoek heeft uitgevoerd op het lichaam van een persoon die aan een beroerte is gestorven (liefst vrouw 20-30) die een of alle van de volgende kenmerken vertoont:
Het ontbreken van de gebruikelijke risicofactoren
Gescheurde gewrichtsbanden in de nek
Benzodiazepine in de bloedbaan
Als je ruggespraak wenst te voeren over mijn bevindingen, met het oog op een mogelijke tweede sectie op het lichaam, zou ik uiteraard graag verder met je kletsen.
Hoogachtend,
dr. Roger Thomas gerechtsarts, patholoog-anatoom
P.S. Zoals gezegd hadden de autoriteiten geen belangstelling voor de conditie van het lichaam (dat glom als een paar net geboende kaplaarzen!), al waren de lijkbezorgers er erg over in hun sas. Niettemin was het nogal verontrustend, op zijn zachtst gezegd!
DEEL EEN
De procedure
–––
‘Wakker worden, Slaapkop...’
En lichten en stemmen en een masker en zoete frisse zuurstof in mijn neusgaten...
En daarvoor?
De meisjes en ik haken onze armen in elkaar om keihard ‘I will survive’ te blèren en iedere Camberwell Casanova op zijn witte sokken in de club de stuipen op het lijf te jagen...
En nou sta ik in mijn eentje te dansen. Bij een flappentap nota bene! Zo dronken als een kanon. Wereldavond.
En het kost me verdomd veel moeite om het sleutelgat in de deur te vinden.
En dan komt er een vent in een auto langs met een fles champagne. Wat heeft die te vieren? Nog een slokje kan geen kwaad boven op een emmer tequila...
En we bevinden ons in de keuken. Ik kan een soort zeep ruiken. En nog iets. Iets wanhopigs.
En de man zit achter me. Ik kniel. Als hij me niet zou vasthouden, plofte ik zo op de vloer. Ben ik zo ver heen?
En ik voel zijn handen op mijn hoofd en mijn nek. Hij is helemaal niet hardhandig. Vertelt me dat ik me geen zorgen hoef te maken.
En... niets...
EEN
Thorne had er een bloedhekel aan als smerissen voor ongevoelig werden aangezien. Aan een ongevoelige smeris had je niks. Dat is net als een been waar geen gevoel meer in zit. Hij was alleen maar... lijdzaam. Lijdzaam bij een thuisloze van wie ze de hersens hadden ingeslagen en met een mes het woord tuig in zijn borst hadden gekerfd. Bij een zestal padvindsters die waren onthoofd met hartelijk dank aan een beschonken chauffeur en een lage brug. En bij het zwaardere werk. Toekijken hoe de ogen van een moeder die net haar zoon is kwijtgeraakt omfloerst raken met tranen terwijl ze op haar onderlip kauwt en gedachteloos de theeketel opzet. Bij dat alles was Thorne lijdzaam. En hij was ook lijdzaam bij Alison Willetts.
‘Eigenlijk nog mazzel gehad, meneer.’
Lijdzaam moest hij zich voorstellen dat dit ding in meisjesvorm, gewikkeld in een kilometer medische spaghetti, eigenlijk een doorbraak betekende. Een meevaller. Een mazzeltje. En ze was nauwelijks nog van deze wereld. Het was ongetwijfeld mazzel geweest dat ze haar hadden gevonden.
‘Wie heeft het dan verneukt?’ Rechercheur David Holland had gehoord dat Thorne bekend stond om zijn recht-voor-zijn-raap-benadering, maar hij had niet verwacht dat hij hem met een vraag om de oren zou slaan zodra hij aan het bed van het meisje was verschenen.
‘Tja, eerlijk gezegd paste zij niet in het profiel, meneer. Ik bedoel dat ze om te beginnen nog leefde, en ze is zo jong.’
‘Het derde slachtoffer was pas zesentwintig.’
‘Ja, dat weet ik wel, maar moet u nou toch eens zien...’
Dat deed hij. Vierentwintig en ze zag er zo hulpeloos uit als een klein kind.
‘Dus het was gewoon een vermist persoon totdat de collega’s ter plaatse haar vriendje boven water wisten te halen.’ Thorne trok een wenkbrauw op.
Werktuiglijk haalde Holland zijn notitieboekje te voorschijn. ‘Eh... Tim Hinnegan. Hij is zo’n beetje de enige familie die ze heeft, als je het zo mag noemen. Ik heb zijn adres. Waarschijnlijk komt hij later wel langs. Blijkbaar komt hij elke dag op bezoek. Ze waren al anderhalf jaar samen - ze is hier twee jaar geleden naartoe verhuisd vanuit Newcastle omdat ze een baantje had gekregen als verzorgster in een kinderdagverblijf.’ Holland sloeg zijn notitieboekje dicht en keek naar zijn baas, die nog altijd naar Alison Willetts stond te staren. Hij vroeg zich af of Thorne wist dat de overige leden van het team hem het Onderdeurtje noemden. De reden voor die bijnaam lag nogal voor de hand. Hoe lang was Thorne? Eén meter zeventig? Eén drieënzeventig? Maar zijn lage zwaartepunt en zijn... breedte gaven je de indruk dat er een hoop voor nodig zou zijn om hem aan het wankelen te brengen. Er lag iets in zijn ogen waaruit Holland kon opmaken dat er weinig kans was dat hij zou omvallen.
Zijn pa had veel te maken gehad met dienders zoals Thorne, maar voor Holland was het voor het eerst dat hij met iemand van dat slag werkte. Hij besloot dat hij het notitieboekje maar beter nog even bij de hand kon houden. Zo te zien had het Onderdeurtje nog een heel stel vragen voor hem. En die zeikerd speelde het klaar om vragen te stellen zonder echt zijn mond open te doen.
‘Oké, dus ze wandelt naar huis na een avondje stappen met de meiden... eh, vorige week donderdag... en eindigt op de drempel van de eerste hulp in het Royal London.’
Thorne voelde even een huivering door zich heen gaan. Hij kende het ziekenhuis. De herinnering aan de pijn die hij had doorstaan na de herniaoperatie die hij daar een halfjaar geleden had ondergaan, lag nog afschuwelijk vers in zijn geheugen. Hij keek op toen een verpleegster in een blauw uniform haar hoofd om de hoek stak en eerst een blik op hen en vervolgens op de klok wierp. Holland wilde zijn legitimatie te voorschijn halen, maar ze deed de deur alweer achter zich dicht.
‘Het had alles weg van een overdosis toen ze binnen werd gebracht. Toen kwamen ze erachter dat er meer van die vreemde comagevallen waren geweest en daarom hebben ze haar hierheen overgeplaatst. Maar zelfs toen ze door kregen dat ze een beroerte had gehad, was het verband met ‘Backhand’ niet direct duidelijk. Geen reden om op zoek te gaan naar sporen van benzo en zeker niet om ons te bellen.’
Thorne staarde omlaag naar Alison Willetts. Haar pony moest nodig worden bijgeknipt. Hij zag daar haar oogballen omhoog rolden in hun kassen. Wist ze dat zij er waren? Kon ze hen horen? En kon ze zich herinneren wat er was gebeurd?
‘Dus als u mij vraagt wie de boel verneukt heeft, dan is dat eigenlijk alleen de moordenaar, meneer.’
‘Ga eens kijken waar er een kop thee voor ons te krijgen is, Holland.’
Thorne wendde zijn blik niet af van Alison Willetts en alleen door het piepen en suizen van de deur wist hij dat Holland de kamer uit was.
Inspecteur Tom Thorne van de recherche had niet zitten wachten op Operatie Backhand, maar hij was dankbaar dat hij de kans kreeg een tijdje weg te zijn bij de spiksplinternieuwe Groep Ernstige Misdrijven. De herstructurering maakte iedereen horendol en Backhand was tenminste een ouderwetse operatie zonder moeilijk doenerij. Toch had hij er niet zijn zinnen op gezet zoals anderen binnen het korps. Natuurlijk kon je jezelf in de kijker werken, maar hij behoorde tot dat vreemde slag snuiters die niet stonden te springen om een zaak te doen als ze er niet vast van overtuigd waren dat ze die konden oplossen. En dit was een vreemde. Dat was een ding dat zeker was. Drie moorden voorzover ze wisten, waarbij ieder slachtoffer om het leven was gekomen door afknelling van de basilaire slagader. Een of andere maniak had het gemunt op vrouwen bij hen thuis, die hij dan volpropte met medicijnen en een beroerte bezorgde.
Een beroerte bezorgde.
Hendricks was een patholoog die de dingen graag aanschouwelijk maakte, maar een week geleden, in zijn laboratorium, was Thorne toch niet al te blij geweest met die klamme handen op zijn hoofd en nek toen Hendricks probeerde te demonstreren volgens welke methode er gemoord was. ‘Wat ben je in godsnaam aan het uitvreten, Phil...?’
‘Hou even je gemak, Tom. Je zit tot aan je strot vol met kalmerende middelen. Ik kan met je doen wat ik wil. Ik buig je hoofd op deze manier en oefen druk uit op dit punt om een knik te maken in de slagader. Het is een delicate procedure, je moet precies weten wat je doet. Ik weet het niet. Een militair? Een specialist in vechtsporten misschien? Het is in ieder geval een slimme klootzak. Geen noemenswaardige sporen. Het is vrijwel onzichtbaar.’
Vrijwel.
Christine Owen en Madeleine Vickery behoorden allebei tot een risicogroep. De eerste was van middelbare leeftijd en de tweede was een zware rookster die de pil slikte. Beiden waren thuis dood aangetroffen in twee geheel verschillende delen van Londen. Het feit dat ze allebei kort daarvoor waren gewassen met carbolzeep was ook opgemerkt door de betrokken pathologen, en hoewel de echtgenoot van Christine Owen en de flatgenote van Madeleine Vickery dit allebei vreemd vonden, kon geen van tweeën de aanwezigheid van een stuk carbolzeep in de badkamer ontkennen (of verklaren). Er waren sporen van een kalmerend middel aangetroffen in beide slachtoffers en dit werd in het geval van Owen toegeschreven aan een medicijn tegen depressie en in het geval van Vickery aan het af en toe slikken van verdovende middelen. Er was nooit enig verband gelegd tussen de tragische doch klaarblijkelijk natuurlijke dood van de twee vrouwen.
Susan Carlish behoorde echter niet tot de normale risicogroep voor een beroerte en er was geen logische verklaring voor de aanwezigheid van de kalmerende middelen die waren aangetroffen in haar eenkamerflatje in Waterloo, in een flesje zonder etiket. Alleen dankzij de beschadigde gewrichtsbanden in haar nek en een verduiveld slimme patholoog-anatoom hadden ze er lucht van gekregen. Zelfs Hendricks moest toegeven dat dit een pathologisch hoogstandje was geweest. Erg bijdehand.
Maar niet zo bijdehand als de moordenaar.
‘Hij speelt een spelletje met de statistieken, Tom. Er zijn hele volksstammen met risicofactoren voor een beroerte. Zoals jij, om maar iemand te noemen.’
‘Hè?’
‘Heb je nog altijd die kortingskaart bij de slijter?’
Thorne wilde protesteren, maar hij bedacht zich. Hij was vaak genoeg met Hendricks wezen doorzakken.
‘Hij zoekt drie verschillende wijken van Londen uit omdat hij weet dat er een kans van één op honderd is dat de slachtoffers ooit met elkaar in verband worden gebracht. Hij gaat gewoon zijn gang en geen haan die ernaar kraait.’
Nu luisterde Thorne naar het aanhoudende gepiep van Allisons beademingsapparaat. Het immobiliteitsyndroom werd het genoemd. Ze wisten het niet zeker, maar waarschijnlijk kon ze horen, zien en voelen. Allison was zich vrijwel zonder twijfel bewust van alles wat er om haar heen gebeurde. En ze was volledig en totaal niet in staat zich te bewegen. Nog niet het kleinste spiertje.
Syndroom was niet het juiste woord. Het was een veroordeling. En wie was die hufter die het vonnis over haar had geveld? Een mafkees die bezeten was van vechtsporten? Een geheim agent? Dat was hun beste insteek. Hun enige insteek. Geen haan die ernaar kraait...
Drie verschillende Londense buurten. Wat een gedoe was dat geweest. Drie hoge pieten die om een tafel het spelletje ‘wie heeft de grootste sjanker?’ zitten te spelen en Operatie Backhand op poten zetten.
Hij maakte zich geen zorgen wat de samenstelling van het team betrof. Tughan was tenminste efficiënt en Frank Keable was een goede hoofdinspecteur, al was hij soms een beetje te... voorzichtig. Thorne moest het eens met hem hebben over Holland en dat notitieboekje van hem. Daar liep hij echt de hele dag mee te zeulen. Kon het bureau nou echt geen agent vinden met meer geheugen dan de gemiddelde goudvis?
‘Meneer?’
De goudvissenknaap was terug met de thee.
‘Wie heeft ons getipt over Alison Willetts?’
‘Dat moet de behandelend neuroloog zijn geweest. Eh... dokter...’
Holland schraapte zijn keel en slikte iets weg. Hij hield in elke hand een plastic bekertje met thee en kon daarom zijn notitieboekje niet pakken. Thorne besloot aardig te doen en nam een van de bekertjes aan. Holland tastte naar zijn boekje.
‘Dokter Coburn. Anne Coburn. Ze geeft vandaag college aan de Royal Free. Ik heb voor vanmiddag voor u een afspraak met haar gemaakt.’
‘De zoveelste dokter die we erkentelijk moeten zijn.’
‘Ja, en er zat toevallig nog een mazzeltje aan vast. Haar vent is gespecialiseerd in pathologie, een zekere David Higgins. Hij houdt zich ook bezig met forensische geneeskunde. Ze had hem verteld over Alison Willetts en toen zei hij: “Dat is interessant, want...”’
‘Wat nu? En toen zei hij en toen zei zij? Een gezellig kletspraatje nadat ze een nummertje hadden gemaakt?’
‘Dat weet ik niet, meneer. Dat zult u haar moeten vragen.’ Thorne deed een stap opzij om een bleke rossige verpleegster de ruimte te geven om Alisons voedselsonde te vervangen. Hij besloot dat er geen beter moment was dan nu en drukte Holland de onaangeroerde thee weer in handen.
‘Blijf jij hier maar wachten totdat Hinnegan verschijnt.’
‘Maar, meneer, de afspraak is voor half vijf...’
‘Dan ben ik dus aan de vroege kant.’
Hij sjokte door een doolhof van gangen met gebarsten rood linoleum op de vloer op zoek naar de snelste route naar de uitgang om te kunnen ontsnappen aan de lucht waaraan hij en ieder weldenkend mens ter aarde zo’n bloedhekel had. De afdeling intensive care bevond zich in een nieuwere vleugel van het Nationale Ziekenhuis voor Neurologie en Neurochirurgie, maar toch hing die lucht er ook. Hij nam aan dat het ontsmettingsmiddel was. In scholen gebruikten ze iets soortgelijks maar dat deed hem alleen maar terugdenken aan vergeten sportkleding en de afschuwelijke gedachte te moeten gymmen in je onderbroek. Dit was een andere lucht.
Dialyse en dood.
Hij nam de lift naar beneden naar de centrale receptie. De indrukwekkende Victoriaanse bouwstijl ervan vormde een verrassend contrast met de open, ruime opzet van de nieuwere delen van het ziekenhuis. Er hing een zweem van verlopen pracht over de stenen plakken die de muren opsierden en de stoffige houten bordjes met daarop de namen van de specialisten van het ziekenhuis. De ereplaats werd ingenomen door een levensgroot portret van prinses Diana, een voormalige beschermvrouwe van het ziekenhuis. Het schilderij was erg goed geslaagd, wat niet gezegd kon worden van de buste van de prinses die op een sokkel ernaast stond. Thorne vroeg zich af of die buste gemaakt was door een van de patiënten.
Toen hij in de buurt van de uitgang kwam, lieten de binnensmondse vloeken en de drijfnatte figuren die door de hoofdingang in zijn richting kwamen hem weten dat de zomer op zijn einde liep. Nog niet eens halverwege augustus en het was al gedaan. Hij stond in het fraai bewerkte in rode baksteen uitgevoerde portiek en tuurde door de stortbui naar de plaats waar hij zijn auto had neergezet, vlak tegen de vangrail die rondom Queen Square liep. Mensen haastten zich door de regen, hun hoofd omlaag, door het park of in de richting van het metrostation op Russell Square.
Hoeveel van hen waren dokters of verplegend personeel? Binnen een afstand van twee kilometer waren er minstens tien ziekenhuizen of gespecialiseerde klinieken. Vanaf de plaats waar hij stond kon hij het kinderziekenhuis aan Great Ormond Street nog net zien.
Hij zette zijn kraag op en maakte zich op om een sprintje te trekken.
Eerst dacht hij dat het een parkeerboete was en hij rukte het ruw vanachter de ruitenwisser vandaan. Zodra hij het opgevouwen A4-tje uit het plastic hoesje had gehaald en er een blik op had geworpen, wist hij dat het iets anders was. Hij schoof het voorzichtig terug in het beschermhoesje, veegde de regendruppels eraf en staarde naar de keurig getypte boodschap. Na de eerste vier woorden was hij zich er al niet meer van bewust dat er regenwater in zijn nek liep.
BESTE INSPECTEUR THORNE. WAT MOET IK ZEGGEN?
OEFENING BAART KUNST. EN BENIJD JE HAAR OOK NIET DIE VOLMAAKTE... AFSTANDELIJKHEID? IK NODIG JE UIT OM EENS NA TE DENKEN OVER HET BEGRIP VRIJHEID. ECHTE VRIJHEID. HEB JE DAAR OOIT BIJ STILGESTAAN? HET SPIJT ME VAN DE ANDEREN. ECHT.
IK ZAL JE INTELLIGENTIE NIET BELEDIGEN MET GEMEENPLAATSEN OVER HET DOEL DAT DE MIDDELEN HEILIGT, MAAR ALS VERZACHTENDE OMSTANDIGHEID BIED IK JE DE GEDACHTE DAT ER BIJ EEN GROOTSCHALIGE ONDERNEMING VAAK EEN FOUTMARGE IS INGEBOUWD. HET IS ALLEMAAL EEN KWESTIE VAN DRUK, INSPECTEUR THORNE, MAAR DAAR WEET JE ALLES VAN. MAAR EVEN SERIEUS, TOM, MISSCHIEN BEL IK JE NOG WEL EEN KEERTJE.
Druk...
Thorne keek om zich heen, zijn hart bonkte. Degene die het briefje had achtergelaten, kon niet ver zijn - de auto had er niet lang gestaan. Het enige dat hij kon zien waren barse, verregende gezichten en uitgestoken paraplu’s en Holland die de plassen ontweek terwijl hij springend de straat overstak naar hem toe.
‘Meneer, haar vriendje is net gekomen. U moet hem onderweg naar buiten zijn gepasseerd.’
De uitdrukking op Thornes gezicht deed hem de rest van zijn woorden inslikken.
‘Hij heeft het niet verneukt met Allison, Holland.’
‘Natuurlijk niet, meneer. Ik bedoelde alleen te zeggen...’
‘Luister nou. Dit is de bedoeling.’ Hij wees over zijn schouder naar het ziekenhuis achter hem. ‘Snap je het?’ Zijn overhemd kleefde aan zijn rug. Regen en zweet. Hij kon het zelf nauwelijks begrijpen. Hij kon maar met moeite geloven wat er uit zijn mond probeerde te komen. Holland staarde Thorne met open mond aan terwijl deze de woorden uitsprak die hem zoveel zouden kosten. Woorden die op hetzelfde moment dat ze over zijn lippen kwamen, hem deden beseffen dat hij zich erbuiten had moeten houden.
‘Alison Willetts is niet zijn eerste fout. Ze is de eerste bij wie het hem gelukt is.’
***
Tim heeft het er maar moeilijk mee. Hij had die vreemde hapering in zijn stem toen hij met Anne stond te praten. Anne? Ik noem haar bij haar voornaam, al hebben we elkaar nooit ontmoet. Ze klinkt trouwens best aardig. Ik ben erg gesteld op onze praatjes ’s avonds. Uiteraard een beetje aan de eenzijdige kant, maar er is tenminste iemand die weet dat er hierbinnen nog iets actief is. Dat er hierbinnen nog steeds iemand actief is.
Had ik overigens al verteld over de tests? Echt knalgaaf. Nou ja, sommige ervan. Eigenlijk is het een soort kistje, letterlijk een kistje, in een speciale doos waarmee ze testen of je helemaal een plant bent of niet. Om te zien of je in een Permanente Vegetatieve Staat verkeert. PVS. Ik verwar het de hele tijd met VHS, maar PVS is een pietsje ernstiger. Ze testen gewoon al je zintuigen. Slaan met stukjes hout tegen elkaar om te kijken of je kunt horen, om te zien of je reageert. Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe ik het eraf heb gebracht, maar ze leken tevreden. Wat mij betreft hadden ze de speldenprikken wel kunnen overslaan, en dat spul dat ze onder je neus houden is net als dat spul dat je inhaleert als je snipverkouden bent. Maar de smaaktest maakt een hoop goed. Ze geven je whisky. Druppeltjes whisky op je tong. Een ziekenhuis naar mijn hart.
Anne voerde de tests uit. Ze ziet er hartstikke aantrekkelijk uit voor iemand die best oud is. Ik kan haar niet goed zien, maar dat is de indruk die ze op me maakt. Zelfs vormen kan ik niet duidelijk onderscheiden. Eerder de schimmen van vormen. En sommige van de schim-vormen zijn geheid politiemensen. Tim klonk echt zenuwachtig toen hij met een van hen stond te praten. Het leek me best een jonge vent.
De man die op de stoep stond met de champagnefles deed... wat? Maakte een nogal saaie gespreksgenoot van me, maar wat verder nog? Heeft me ergens verwond, maar ik voel nergens een wond.
Alles voelt aan als een litteken.
Heeft hij me aangeraakt? Zal hij de laatste zijn die me ooit aanraakt?
Kom op, Tim. Ik leef nog. Ik ben nog altijd mezelf. Min of meer. Jij gaat eronderdoor en ik ben degene die bij mezelf ‘Vriendinnetje in een coma’ ligt te zingen...
Het was aardig van Carol en Paul om even langs te komen. Jezus, ik hoop dat al dit gedoe de bruiloft niet heeft versjteerd.
TWEE
‘Zijn we op zoek naar een dokter?’
Zodra hij de vraag had gesteld, wist Thorne wat Holland zou denken. Het leed geen twijfel dat Anne Coburn het soort dokter was waar de meeste mannen naar op zoek waren. Over wie de meeste mannen flauwe grappen zouden maken over koude handen en inwendig onderzoek. Ze was lang en slank. Elegant, vond hij, als die actrice die in De wrekers had gespeeld en die nu in die komische televisieserie een prettig gestoord oud mens uitbeeldde. Thorne schatte haar begin veertig, misschien één of twee jaar ouder dan hij was. Hoewel haar blauwe ogen deden vermoeden dat haar haar ooit blond was geweest, vond hij het mooi zoals het nu was - kort en zilverkleurig. Zoals ze daar op de rand van een klein, rommelig bureau een kop koffie zat weg te werken, zag ze er bijna ontspannen uit. Zeker in vergelijking met een dag eerder.
Ze had hem weggestuurd uit het Royal Free nadat ze hem stevig de oren had gewassen. Thorne kon het lachen van de ongeveer dertig medische studenten nog horen toen hij weg sjokte door de gang. Het was overduidelijk een welkome afwisseling van het bestuderen van hersenscans om te zien hoe hun docente een hooggeplaatste politieman eens flink op zijn nummer zette. Anne Coburn had er een hekel aan wanneer ze werd onderbroken. Ze had telefonisch haar verontschuldigingen aangeboden voor het voorval toen Thorne had gebeld om een nieuwe afspraak met haar te maken in het ziekenhuis aan Queen Square, waar ze werkte. Waar ze Alison Willetts behandelde.
Ze nam een stevige teug koffie en herhaalde Thornes vraag. Ze sprak zelfverzekerd en efficiënt op een manier die goed in het gehoor lag. Een stem die ongetwijfeld teerhartige medische studenten kon imponeren en politieagenten van middelbare leeftijd de stuipen op het lijf kon jagen. ‘Zijn we op zoek naar een dokter? Nou, in ieder geval naar iemand met een zekere mate van deskundigheid op medisch gebied. Om de basilaire slagader te kunnen blokkeren en een herseninfarct te veroorzaken, vereist de nodige medische vaardigheid. Om opzettelijk het soort beroerte te veroorzaken dat zou leiden tot het immobiliteitsyndroom gaat nog veel verder. Zelfs als iemand precies wist wat hij deed, dan was de kans op welslagen minimaal. Je kunt het tien keer proberen zonder dat het je lukt. Het gaat om een fractie van een centimeter...’
Die fractie had drie vrouwen het leven gekost. Thorne haalde zich het beeld van Alison Willetts voor de geest. Zeg maar gerust vier vrouwen. Misschien moesten ze zich gelukkig prijzen en God danken voor de bekwaamheid van die gestoorde gek. Het was waarschijnlijker dat hij happig was om het weer te proberen nu hij de techniek onder de knie meende te hebben. Dokter Coburn was nog niet uitgesproken. ‘En daarnaast was er ook nog de rit.’
Thorne knikte. Daar had hij ook aan zitten denken. Holland keek verward.
‘Voorzover ik het heb begrepen, gaat u ervan uit dat Alison thuis in Zuidoost-Londen een beroerte heeft gekregen,’ zei Coburn. ‘Hij moest haar in leven zien te houden totdat hij haar kon afleveren bij het Royal London, dat ten minste...’
‘Acht kilometer ver weg ligt.’
‘Precies. Onderweg is hij ongetwijfeld verscheidene ziekenhuizen gepasseerd. Waarom is hij helemaal naar het Royal London gereden?’
Thorne had absoluut geen flauw idee. Maar hij had wel het een en ander uitgezocht. ‘Tussen Camberwell en Whitechapel is hij minstens drie grote ziekenhuizen gepasseerd, zelfs als hij de kortste weg heeft genomen. Hoe zou hij haar dan in leven hebben gehouden?’
‘Met een zuurstofmasker is de meest voor de hand liggende manier. Dan zou hij zo om de tien minuten even aan de kant hebben moeten gaan staan om een paar keer stevig in de zuurstofzak te knijpen, maar het is niet erg ingewikkeld...’
‘Dan was het dus een dokter?’
‘Ik denk van wel. Misschien een gesjeesde student medicijnen... wellicht een chiropractor... een zeer goed onderlegde fysiotherapeut, maar dat lijkt me al vergezocht. Ik heb geen idee waar u zelfs maar zou moeten beginnen.’
Holland stopte met het krabbelen in zijn notitieboekje. ‘Een injectienaald in een hooiberg?’
Aan Coburns gelaatsuitdrukking kon Thorne zien dat ze de opmerking net zo geestig vond als hij.
‘Begin daar dan maar naar te zoeken, Holland,’ zei Thorne tegen hem. ‘We zien elkaar morgen. Neem maar een taxi terug.’
Elke stap die hij en dokter Coburn namen in de richting van Alisons kamer vervulde Thorne met een groeiend gevoel van afkeer. Het was een vreselijke gedachte, maar hij zou het gemakkelijker hebben gevonden als Alison een van Hendricks’ ‘patiënten’ was geweest. Onwillekeurig vroeg hij zich af of het misschien ook voor Alison gemakkelijker zou zijn geweest. Ze liepen door de Chandlervleugel en namen vervolgens de lift naar de afdeling intensive care op de tweede verdieping.
‘U houdt niet erg van ziekenhuizen, hè inspecteur?’
Een vreemde vraag. Thorne kon zich niet voorstellen dat iemand wel van ziekenhuizen hield. ‘Ik heb er te veel tijd in doorgebracht.’
‘Beroepsmatig of...’ Ze maakte de vraag niet af want dat kon ze niet. Wat was de juiste woordkeus? ‘Als amateur?’
Thorne keek haar strak aan. ‘Ik heb vorig jaar een kleine operatie ondergaan.’ Maar dat was de reden niet. ‘En mijn moeder heeft lang in het ziekenhuis gelegen voordat ze overleed.’
Coburn knikte. ‘Een beroerte.’
‘Drie achter elkaar. Anderhalf jaar geleden. U heeft echt verstand van de werking van hersenen, hè?’
Ze glimlachte. Hij glimlachte terug. Ze stapten uit de lift. ‘Overigens, het was vanwege een hernia.’
Thorne was geboeid door de bordjes op de wanden. Beweging en Evenwicht; Seniliteit; Dementie. Er was zelfs een Hoofdpijnkliniek. Het was er druk, maar de mensen die ze passeerden terwijl ze door het gebouw liepen, waren niet de gebruikelijke ambulante patiënten. Hij zag geen bloed, geen zwachtels of gipsverbanden. De gangen en wachtruimtes leken te wemelen van de mensen die zich langzaam en bedachtzaam verplaatsten. Ze oogden verdwaald of verward. Thorne vroeg zich af wat voor indruk hij op hen maakte.
Niet veel anders, daar kon weinig twijfel over bestaan.
Ze liepen zwijgend verder langs een kantine waaruit het onbekommerde geklets opklonk dat Thorne zou hebben verwacht in een grote fabriek of een groot kantoorgebouw. Hij vroeg zich af of ze er ooit in slaagden die lucht uit het eten te krijgen.
‘En dokters, heeft u daar ook zo’n hekel aan?’
Eén belachelijke seconde lang vroeg hij zich af of ze met hem flirtte. Toen herinnerde hij zich de gezichten van die verdomde medische studenten. Dit was niet een vrouw bij wie je zomaar iets kon aannemen. ‘In ieder geval niet op dit moment. Er zijn er te veel die ons met deze zaak op het goede spoor hebben gezet. Uzelf niet in de laatste plaats.’
‘Ik denk dat het de verdienste van mijn echtgenoot is geweest.’ Haar toon was zelfverzekerd zonder een grammetje valse bescheidenheid.
Hoewel Thorne niet meer dan een snelle blik wierp op de plaats waar een trouwring zou hebben moeten zitten, had ze hem in de gaten. ‘Binnenkort mijn ex-echtgenoot, beter gezegd. Het was eigenlijk een toevalstreffer. Een van de meer beschaafde momenten in een nogal onaangename sessie “hoe-pakken-we-de-echtscheiding-aan”.’
Thorne keek recht voor zich uit en zei niets. Jezus, hij was zo Engels!
‘Wat doen we met het eetservies? Wie krijgt de kat? Heb je gehoord over die gek die overal in Londen vrouwen aanvalt? U weet hoe dat gaat...’
Fobie. Dood. Echtscheiding. Thorne vroeg zich af of ze het niet beter konden hebben over de crisis in het Midden-Oosten.
‘Achtenveertig uur nadat ze hier was binnengebracht, hebben we bij Alison een hersenscan gedaan. Er was oedeem te zien in de buurt van de gewrichtsbanden in de nek - heldere witte vlekjes op de scan. Je komt het wel tegen bij mensen met een whiplash, maar bij Alison kwam het vreemd op me over. Naast de dingen die mijn man me had verteld...’
‘En de Midazolam?’
‘Zijn favoriete benzodiazepine? In feite is dat een heel slimme keuze, vooral omdat er een goede kans bestond dat Alison op de eerste hulp hetzelfde medicijn toegediend zou krijgen. Een leuke manier om mensen op het verkeerde been te zetten, hè?’
Thorne bleef staan. Ze waren voor de deur van Alisons kamer.
‘Kunnen we dat nagaan?’
‘Heb ik al gedaan. En dat klopt. Ik ken de anesthesist die die nacht dienst had in het Royal London. Het toxicologieverslag wijst uit dat ze Midazolam in haar bloed had, maar dat is niets bijzonders - dat is haar toegediend op de eerste hulp. We nemen namelijk altijd bloed af wanneer iemand wordt binnengebracht. Daarom ben ik verder gaan zoeken. Er was ook Midazolam aanwezig in dat eerste bloedmonster. Toen besloot ik om de politie in te schakelen.’
Thorne knikte. Een dokter. Het kon niet missen. ‘Waarvoor gebruiken ze verder nog Midazolam?’
Daar dacht ze even over na. ‘Het wordt alleen toegepast in bijzondere gevallen. Op de intensive care, de eerste hulp, bij anesthesie. Dat is het wel zo’n beetje.’
‘Waar haalt hij het vandaan? Uit ziekenhuizen? Kun je dit soort spul via internet krijgen?’
‘Niet in deze hoeveelheden.’
Thorne wist dat dit betekende dat ze bij elk ziekenhuis in het land moesten gaan vragen of er Midazolam was gestolen. Hij wist niet zeker hoe ver hij terug moest gaan in de tijd. Zes maanden? Twee jaar? Hij hield liever een veilige marge aan. Bovendien was hij ervan overtuigd dat Holland het extra geld voor de overuren best zou kunnen gebruiken.
Coburn deed de deur van Alisons kamer open.
‘Kan ze ons horen?’ vroeg Thorne.
Ze streek Alisons haar uit haar gezicht en wierp hem een toegeeflijke glimlach toe. ‘Als ze ons niet kan horen, is dat niet omdat er iets mis is met haar gehoor.’
Thorne voelde dat hij rood aanliep. Idioot. Waarom fluisterden mensen eigenlijk altijd als ze bij iemand aan het ziekbed stonden?
‘Eerlijk gezegd weet ik het niet zeker. De eerste tekenen zijn niet slecht. Ze knippert met haar ogen bij onverwachte geluiden, maar er moeten nog tests worden gedaan. Ik praat hoe dan ook met haar. Ze weet al welke co-assistent alcoholist is en welke specialist het doet met drie van zijn studentes...’
Een van Thornes wenkbrauwen ging vragend omhoog. Coburn ging zitten en pakte Alisons hand vast.
‘Het spijt me, inspecteur, meisjes onder mekaar!’
Voor Thorne was er niet veel anders te doen dan naar haar kijken te midden van de warboel van draden en apparaten. Draden en apparaten waar een jonge vrouw aan vastzat. Hij luisterde naar het gesis van Alisons beademde longen en voelde het kloppen van haar gecomputeriseerde hartslag en hij dacht aan die ene dokter die daarbuiten rondliep aan wie hij geheid een bloedhekel had.
Hij zat in de metro en probeerde te raden hoe lang de zakenman tegenover hem nog te leven had. Het was een spelletje waar hij enorm van genoot.
Het was zo’n verrukkelijk moment geweest de vorige dag toen Thorne hem recht had aangekeken. Hij had hem niet echt gezien, het had niet langer dan een halve seconde geduurd en hij was niet meer dan een voorbijganger, weggedoken in zijn capuchon, maar het was een geweldige bonus geweest. Uit de blik op het gezicht van de politieman had hij kunnen opmaken dat hij de boodschap had begrepen. Nu kon hij zich ontspannen en genieten van wat er moest gaan gebeuren. Als hij thuis was, zou hij er in bad weer aan gaan liggen denken. Hij zou denken aan Thornes gezicht. Daarna zou hij een paar uurtjes gaan slapen. Later moest hij nog werken.
De man tegenover hem had een rood aangelopen gezicht. De zoveelste rotdag op kantoor. Hij had een rokersgezicht, bleek en vlekkerig. De gesprongen adertjes op zijn wangen wezen waarschijnlijk op een slechte bloedsomloop en overdadig alcoholgebruik. De kleine, crèmekleurige spikkeltjes op de oogleden, de xanthelasmata, betekenden vrijwel zeker dat zijn cholesterolgehalte veel te hoog was en dat zijn slagaderen behoorlijk dichtgeslibd waren.
De zakenman knarsetandde terwijl hij de bladzijden van zijn krant omsloeg.
Hij gaf hem hooguit nog tien jaar.
Terwijl hij zijn door de strijd getekende blauwe Mondeo soepel door de ochtendspits op Marylebone Road loodste, duwde Thorne de cassette van Massive Attack in de stereo en leunde achterover in zijn stoel. Als hij zich had willen ontspannen en zijn gedachten op nul had willen zetten, zou hij gekozen hebben voor Johnny Cash of Gram Parsons of Hank Williams of zoiets, maar er was niets beter dan het herhaalde, hypnotische gebonk van muziek waar hij vijfentwintig jaar te oud voor was om zijn gedachten te orden. Zoals altijd wanneer de mechanische beat van ‘Unfinished Sympathy’ uit de speakers begon te denderen, haalde hij zich de ongelovige blik van de jonge verkoper van Our Price voor de geest. De zelfvoldane hufter had naar hem gekeken alsof hij een zielige ouwe lul was die helemaal bij de tijd probeerde te doen.
Het puistige pubersmoel veranderde in het oneindig veel aantrekkelijker gezicht van Anne Coburn. Hij vroeg zich af wat haar favoriete muziek was. Waarschijnlijk klassiek, maar met nog een paar Hendrix-platen verstopt achter die van Mozart en Mendelssohn. Wat zou ze vinden van zijn voorliefde voor trip-hop en speed-garage? Hij nam aan dat ze ook de zielige-lul-theorie zou onderschrijven. Hij stopte voor het verkeerslicht en draaide zijn raampje omlaag zodat het gebeuk te horen zou zijn voor die omhooggevallen trut in de Saab naast hem. Thorne keek recht voor zich uit. Toen het licht op groen sprong, draaide hij zich om, knipoogde naar haar en trok rustig op.
En wanneer hij terug was op het hoofdkwartier? Daar zou een overtuigend geroezemoes heersen van efficiënt klinkende stemmen en een heen en weer rennen met dossiers en het gezoem en gepiep van faxen en modems. Thorne sloeg het ritme mee op zijn stuur. En als fundament voor de juiste procedure, zoals die voor zijn geestesoog verscheen, zou er de muur zijn. Een schoolbord waarop de namen, data en acties waren vermeld. En in een rij erboven zouden de foto’s zijn opgehangen. Christine, Madeleine en Susan. Hun ongeschonden gezichten hadden een bleke uitdrukkingsloosheid gemeen, maar in de ogen van Thorne zou op elk de unieke emotie van een afgrijselijk laatste ogenblik zijn vastgelegd. Verwarring. Doodsangst. Spijt. Allemaal uitvergroot tot onwerkelijke proporties. Hij draaide het volume omhoog. Overal in Londen wierpen werknemers in fabrieken en kantoren steelse blikken naar pin-ups - Hete Helen, Stoute Stephanie, Pittige Petra. De dagen en weken en maanden die Thorne voor de boeg had zouden worden afgeteld door de verwijtende gezichten van Dode Christine, Dode Madeleine en Dode Susan.
‘Alles kits, Tommy?’
Christine Owen. Vierendertig. Aangetroffen onder aan de trap...
‘Schud ze eens flink wakker, Tom, allejezus nog aan toe.’
Madeleine Vickery. Zevenendertig. Dood op de keukenvloer. Een drooggekookte pan met spaghetti...
‘Alsjeblieft, Tom...’
Susan Carlish. Zesentwintig. Haar lichaam aangetroffen in een leunstoel. Voor de televisie...
‘Vertel ons eens wat je van plan bent te gaan doen, Tom.’
Ze zouden lijsten maken. Vaste prik. Lange lijsten met verwijzingen naar andere lijsten. Rechercheurs zouden honderd verschillende mensen dezelfde vragen stellen en hun aantekeningen uittikken, en hoofdagenten zouden verklaringen opnemen en telefoontjes plegen en hun aantekeningen uittikken die vervolgens zouden worden samengevoegd en geïndexeerd en dan misschien, vele plantages koffiebonen en hectares bossen later, zouden ze misschien mazzel hebben...
‘Het spijt me, meisjes, nog altijd niks.’
Ze gingen deze kerel niet te pakken krijgen door het volgen van de procedure. Thorne had dat gevoel nu al. Dit was geen detectiveroman waarin een diender gemakshalve een briljante ingeving krijgt - hij wist het. De moordenaar zou misschien gepakt worden. Ja, die kans was er altijd. De specialisten die de daderprofielen opstellen en de psychologen gaan ervan uit dat ze diep in hun hart allemaal het liefst gepakt wilden worden. De volgende keer dat hij haar zag, moest hij Anne Coburn vragen wat zij daarvan dacht. Hoe sneller een volgende ontmoeting zou plaatsvinden, hoe liever het hem was.
Thorne reed de parkeerplaats op en zette de muziek af. Hij staarde omhoog naar het smerige bruine gebouw waarin Backhand haar bivak had opgeslagen. Het oude bureau aan Edgware Road stond sinds een maand op de nominatie om gesloopt te worden en was nu zo goed als verlaten. Maar de lege kantoorruimtes op de bovenste verdiepingen waren perfect voor een operatie zoals Backhand. Perfect voor de bofkonten die daar niet elke dag hoefden te werken. Een wanstaltige kantoortuin - een reusachtig aquarium voor de guppy’s en een paar kleinere viskommen langs de randen voor de grotere vissen.
Een ogenblik lang durfde hij eigenlijk niet naar binnen. Hij stapte uit de auto en leunde tegen de motorkap totdat het ogenblik voorbij was.
Terwijl hij naar de deur slenterde, nam hij een besluit. Hij zou ervoor zorgen dat niemand een foto van Alison op de muur zou hoeven prikken.
Veertien uur later kwam Thorne thuis en belde zijn vader. Ze spraken elkaar zo vaak als Thorne de tijd kon vrijmaken en zagen elkaar nog minder vaak. Jim en Maureen Thorne waren tien jaar daarvoor uit Noord-Londen naar St. Albans verhuisd, maar sinds zijn moeder was overleden, voelde Thorne dat zijn vader en hij steeds verder van elkaar verwijderd raakten. Nu waren ze allebei alleen en de telefoongesprekken waren altijd afgrijselijk banaal. Zijn vader wilde altijd per se de laatste schuine mop of de laatste kroegroddel aan hem kwijt. Thorne wilde ze altijd graag horen. Hij vond het fijn als zijn ouwe heer hem aan het lachen maakte. Hij vond het fijn om hém te horen lachen. Hij vermoedde dat er afgezien van de geforceerde opgewektheid van deze telefoontjes voor zijn vader niet veel te lachen viel. En zijn vader wist maar al te goed dat hij niet veel om te lachen had.
‘Ik zal je nog een paar goede meegeven, Tom.’
‘Laat maar horen, pa...’
‘Wat heeft een bobbel van drie centimeter en hangt omlaag?’
‘Ik weet het niet.’
‘Een knuppel.’
Dat was niet een van zijn beste.
‘Wat heeft een bobbel van twintig centimeter en hangt op?’
‘Geen idee.’
Zijn vader legde de hoorn op de haak.
Hij ging zitten en deed er enkele minuten lang het zwijgen toe. Toen begon hij zachtjes te praten. ‘Achteraf gezien was dat briefje onder de ruitenwisser misschien een beetje te... opzichtig. Dat is eigenlijk mijn stijl niet. Zo iemand ben ik niet. Waarschijnlijk wilde ik gewoon mijn excuses aanbieden voor de andere drie. Nou ja, als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat ik ergens ook wel wilde opscheppen, een beetje maar. En ik heb het gevoel dat Thorne een man is met wie ik kan praten. Hij komt op mij over als een man die kan begrijpen hoe trots ik ben dat het me gelukt is. Alles draait om perfectie, vind je niet? Hebben ze me dat niet geleerd? Nou en of. Dat hebben ze me heel goed geleerd.
Het is een hele strijd geweest, bedoel ik, en ik durf hier niet te beweren dat ik nooit meer in de fout zal gaan, maar wat ik doe geeft me ook het recht om te falen, vind je ook niet? De enige... frustratie is dat ik me er alleen maar een voorstelling van kan maken hoe lekker jij je voelt aan die apparaten. Veilig en schoon. Vrij om je te ontspannen en je gedachten de vrije loop te laten. Geen smerigheid. En als ik er trots op ben dat ik een lichaam heb bevrijd van de tirannie van het kleinzielige en de rottigheid, dan kan niemand mij dat kwalijk nemen, toch? Dit is de enige echte vrijheid die het nog waard is om voor te vechten, zou ik zo zeggen. Vrijheid van onze onhandige beweging door de lucht. Ons geknok. Onze... gevoeligheid. Verschoond te blijven van de sleur en het alledaagse. Gevoed en gereinigd. Verzorgd en vertroeteld. Alle smerige vloeistoffen worden afgevoerd. En bovenal: te weten. Je ervan bewust zijn dat al deze wonderbaarlijke dingen gebeuren. Wat weet een lijk ervan dat het gewassen wordt? Het moet heerlijk zijn om al deze dingen te weten en te voelen.
Mijn god, wat haal ik me allemaal in mijn hoofd? Het spijt me. Ik hoef jou dat toch allemaal niet te vertellen.
Of wel soms, Alison?’
***
Gisteren zijn Sue en Kelly van het kinderdagverblijf me wezen opzoeken. Mijn gezichtsvermogen is enorm vooruitgegaan. Ik zag gelijk dat Sue zoals gewoonlijk veel te veel mascara op had. Er zijn een hoop nieuwe roddels. Natuurlijk niet zoveel als gewoonlijk nu ik hier zit, maar toch best de moeite waard. Mary, de bedrijfsleidster, haalt echt bij iedereen het bloed onder de nagels vandaan. Ze zit de hele dag op haar luie reet en corrigeert de spelling op de leuke-dingenkaarten. Daniël is nog altijd dezelfde lamstraal. Ze zeiden dat hij vorige week had gehuild omdat hij me miste. Ze hebben hem verteld dat ik op vakantie ben naar Spanje. Ze zeiden dat als ik weer naar huis mocht, we met z’n allen zouden gaan stappen en stomdronken worden en dat ze liever met me zouden ruilen dan dag in dag uit poepluiers verschonen voor twaalf gulden vijftig per uur...
Daarna waren we wel zo ’n beetje uitgepraat.
En eindelijk een beetje echte opwinding in de tent. Een of ander apparaat waarmee ze de steken uitspoelen of zoiets raakte verstopt. Ik weet het, het klinkt niet al te wereldschokkend, maar er was overal water en de verpleegsters moesten erdoorheen waden en ze hadden er allemaal flink de schijt in.
Opwinding is betrekkelijk, zullen we maar zeggen...
Ik heb over mijn moeder gedroomd. Ze was jong, zoals toen ik nog op school zat. Ze hielp me bij het aankleden en ik maakte ruzie over wat ik aan zou trekken en ze huilde en huilde...
En ik heb gedroomd over de man die me dit heeft aangedaan. Ik droomde dat hij hier in mijn kamer was en tegen me praatte. In de droom herkende ik zijn stem meteen. Maar het was ook een stem die ik herkende van nadat het was gebeurd. Mijn hersenen zijn in pulp veranderd. Hij ging naast mijn bed zitten en kneep in mijn hand en probeerde me duidelijk te maken waarom hij het had gedaan. Maar ik snapte het niet erg. Hij vertelde me dat ik blij moest zijn. Die stem had me verteld dat ik ervan moest genieten toen hij me de champagnefles aanreikte en ik een teug nam.
En ik moet hem hebben uitgenodigd naar binnen te komen. Dat kan niet anders. Ik neem aan dat de politie dat ook wel weet. Ik vraag me af of ze dat aan Tim hebben verteld?
Dromen zijn eigenlijk de enige gewaarwordingen die ik heb, daarom zijn ze zo levensecht. Het zou geweldig zijn als je op een knopje kon drukken en kon kiezen wat je wilde dromen. Uiteraard zou iemand anders voor mij op dat knopje moeten drukken, maar een ruime selectie van familie en vrienden met een gezonde dosis vieze praatjes ertussendoor zou leuk zijn.
Laten we wel wezen, als je eenmaal zo diep in de stront zit, dan kun je een nummertje wel vergeten, toch?
DRIE
Thorne had zich wat de zomer betreft vergist. Nadat hij zelf twee weken op vakantie was gegaan, was hij in al zijn benauwde hevigheid teruggekomen. De sirenenroep van de wasserette kon niet langer worden genegeerd. Hij gruwde van de stank die van zijn eigen lijf afkwam toen hij in Frank Keables kantoor zat te zweten. Het onderwerp van gesprek was ‘lijsten’.
‘We concentreren ons op artsen die op dit moment in het centrum van Londen wisseldiensten draaien, meneer.’
Frank Keable was maar een paar jaar jonger dan Thorne, maar zag eruit als vijftig. Dit was eerder het gevolg van een of andere genetische afwijking dan van enige vorm van stress. De mannen gokten dat zijn haargrens zo rond de puberteit moest zijn gaan terugwijken, gezien het feit dat hij inmiddels zijn nek had bereikt. De paar overgebleven hormonen voor het stimuleren van de haargroei waren blijkbaar per ongeluk omgeleid naar zijn wenkbrauwen, die als grote grijze rupsen boven zijn heldere blauwe ogen zweefden. De wenkbrauwen hadden erg veel uitdrukkingskracht en gaven hem een wijs voorkomen dat, op zijn zachtst gezegd, ietwat overdreven was. Niemand nam hem deze meevaller kwalijk - het was het minste waarop je kon hopen als je eruitzag als een volgepropte uil met excessieve haaruitval.
Keable maakte optimaal gebruik van een van zijn rupsen door hem vragend op te trekken. ‘Misschien is het beter om iets verder van huis te gaan zoeken, Tom. We hebben alles ingedekt voor het geval er iets ernstigs gebeurt. We hebben geen tekort aan mankracht.’
Nu was het Thornes beurt om sceptisch te kijken, maar Keable klonk vol vertrouwen.
‘Het is een grote zaak, Tom, dat weet je. Als je de mannen nodig hebt om je vleugels verder uit te slaan, dan kan ik daarvoor zorgen.’
‘We kunnen ze hoe dan ook gebruiken, meneer, het is een hele waslijst. Maar ik weet zeker dat hij hier uit de buurt komt.’
‘Het briefje?’
Thorne huiverde toen hij weer de regendruppels voelde die in de kraag van zijn overhemd waren gedropen en langs zijn schouderbladen omlaag waren gesijpeld. Hij kon nog steeds de polytheen tussen zijn vingers en duim voelen, terwijl hij de woorden van de moordenaar las en het regenwater in zijn ogen stroomde, als tranen die de weg terug naar huis zochten.
De moordenaar had geweten waar Alison werd verpleegd. Hij hield het verloop van de zaak duidelijk van dichtbij in de gaten. Zowel zijn eigen zaak als die van haar.
‘Ja, het briefje. En de locaties. Ik geloof dat hij in de buurt wil blijven om een oogje in het zeil te houden.’
Om toezicht te houden op zijn werk.
‘Is het de moeite waard om bij het ziekenhuis te laten posten?’
‘Met alle respect, meneer, het wemelt daar van de artsen... Ik zie daar op dit moment het nut niet van in.’ Zijn blik dwaalde af naar de kalender op de verkleurde gele wand - landschapsfoto’s van het zuidwesten van Engeland. Keable kwam oorspronkelijk uit Bristol... Door de hitte was het moeilijk om je hoofd erbij te houden. Thorne knoopte zijn overhemd nog een stukje verder open. Polyester. Niet zo slim. ‘Is het misschien mogelijk om die ventilator te laten ronddraaien?’
‘O sorry, Tom.’
Keable zette een knopje om op de zwarte tafelventilator, die dadelijk heen en weer begon te zwaaien zodat Thorne zo om de halve minuut werd getrakteerd op een welkome vlaag koele lucht. Keable leunde achterover in zijn stoel en blies zijn wangen bol. ‘Jij gelooft niet dat we deze zaak gaan oplossen, hè Tom?’
Thorne sloot zijn ogen toen de ventilator weer zijn kant op draaide.
‘Tom, heeft dit te maken met de zaak-Calvert?’
Thorne keek naar de kalender. Er waren twee weken verstreken sinds ze Alison hadden gevonden, en ze waren geen bal opgeschoten. Twee weken met hun kop tegen de muur lopen - met als enig resultaat een knallende hoofdpijn.
Er klonk nu enige bezorgdheid, of wat daarvoor moest doorgaan, in Keables stem. ‘In zaken zoals deze is dat volkomen begrijpelijk...’
‘Doe niet zo raar, Frank...’
Keable leunde snel naar voren. De touwtjes in handen. ‘Ik ben niet ongevoelig voor... stemmingen, Tom. Er zit een nare bijsmaak aan deze zaak. Het is geen... alledaags geval. Zelfs ik kan het aanvoelen.’
Thorne lachte. Oude collega’s. ‘Zelfs jij, Frank?’
‘Ik meen het serieus, Tom.’
‘Calvert is over en uit.’
‘Ik hoop het maar. Je bent op je best als je scherp bent, en scherp is niet hetzelfde als bezeten.’
Keable wist het niet zeker, maar hij meende dat Thorne had geknikt. Hij ging verder alsof de gedachtewisseling nooit had plaatsgevonden.
‘Ik denk dat we de zaak rond kunnen breien als we hem te pakken krijgen. Om te beginnen zouden we in staat moeten zijn om vast te stellen op welke schrijfmachine die boodschap is uitgetikt.’
Keable zuchtte en knikte. De ouderwetse schrijfmachine was inderdaad een meevaller; veel gemakkelijker te identificeren dan een laserprinter, maar toch, dan hadden ze eerst een verdachte nodig. Hij had vaak genoeg in een soortgelijke situatie verkeerd. Het was moeilijk om enthousiast te doen over bewijs dat alleen nuttig was wanneer ze iemand in hechtenis hadden. De procedure moest worden gevolgd, maar je kon geen kant op zolang je de dader nog niet had gepakt. Keable wist dat de procedure zijn sterke kant was. Hij was een goede taakverschaffer. Doordat hij zich hiervan bewust was, had hij verscheidene collega’s weten te passeren op de carrièreladder, Thorne inbegrepen. Het was ook een garantie dat die collega’s geen wrok jegens hem koesterden. Hij erkende de talenten van anderen en het ontbreken ervan bij hemzelf. Hij smeedde individuen aaneen tot een team. Zijn ondergeschikten mochten hem graag. Hij hielp waar mogelijk en verliet het bureau pas aan het einde van de werkdag. Hij sliep goed en had een gelukkig huwelijk - in tegenstelling tot andere politiemensen. Thorne inbegrepen. ‘Uiteindelijk maakt hij een fout, Tom. Als we eenmaal weten waar die medicijnen zijn gestolen, kunnen we in een wat duidelijker richting gaan zoeken.’
Thorne boog zich voorover naar de ventilator. ‘Als je geen bezwaar hebt, zou ik graag even naar Queen Square gaan. Er zijn al weer een paar dagen overheen gegaan en ik wou gaan kijken hoe Alison ervoor staat.’
Keable knikte. Dit was niet een peppraatje onder vier ogen geweest om in te lijsten, maar hij had niet verwacht dat Tom Thorne hem tot wurgens toe zou knuffelen en ze elkaar snotterend eeuwige vriendschap zouden beloven. Hij schraapte zijn keel toen Thorne opstond, naar de deur liep en zich omdraaide.
‘Dat briefje was onberispelijk, Frank. Het was het kortste forensische rapport dat ik ooit heb gezien. En hij wast de lichamen niet op een rituele manier. Hij is alleen maar heel erg voorzichtig.’
Keable draaide de ventilator weer in zijn richting. Hij wist eigenlijk niet zo goed wat Thorne van hem verwachtte te horen. ‘Ik vroeg me af of we de jongens allemaal om een kleine bijdrage moesten vragen voor een bosje bloemen of zo, weet je. Ik bedoel: ik speelde met de gedachte, maar...’
Thorne knikte.
‘Ja, meneer, ik weet het. Het lijkt nauwelijks de moeite waard.’
‘Dit is een prachtig boeket. Dat was een erg aardig idee.’ Toen Anne Coburn klaar was met het schikken van de bloemen, deed ze de luxaflex in Alisons kamer dicht. De zon die door het raam naar binnen viel had het gezicht van het meisje een beetje rood gekleurd.
‘Ik had eerder willen komen, maar...’
Ze knikte begrijpend. ‘Je had trouwens best een kaartje kunnen sturen met “gefeliciteerd”...’
Thorne keek neer op Alison en begreep het meteen. Het was hem niet gelijk opgevallen dat er een apparaat minder stond te midden van de warboel van levensreddende hardware. Ze ademde. Haar ademhaling was zwak en bijna aarzelend, maar ze deed het zelf, er zat nu een buisje in een gat in haar luchtpijp, afgedekt met een zuurstofmasker.
‘Ze is gisteravond van het beademingsapparaat gehaald en we hebben de tracheostomie gedaan.’
Thorne knikte, onder de indruk. ‘Opwindende avond.’
‘O, het is hier een en al opwinding. Een tijdje geleden hadden we hier ook een overstroming. Heb je ooit verpleegsters met kaplaarzen gezien?’
Hij grijnsde. ‘Die niet, maar wel andere gewaagde video’s...’
Het was de eerste keer dat hij haar hoorde lachen. Het klonk schunnig.
Thorne knikte in de richting van de bloemen, die hij onderweg bij een stalletje had gekocht. Ze waren niet zo mooi als in de beschrijving van Anne Coburn. ‘Ik voelde me de vorige keer zo’n mafkees, je weet wel, vanwege dat fluisteren. Toen dacht ik: Als ze kan horen, dan moet ze deze ook kunnen ruiken...’
‘O, ik weet zeker dat zij ze kan ruiken.’
Thorne werd zich plotseling bewust van het plakkerige gevoel onder zijn armen. Hij draaide zich om om naar Alison te kijken. ‘Nu we het daar toch over hebben... Het spijt me, Alison, volgens mij ruik ik niet helemaal okselfris.’ Hij was in verlegenheid gebracht door de stilte die viel daar waar een reactie had moeten komen. Hij hoopte dat hij er ooit aan zou kunnen wennen om te praten met deze vrouw met een buis in haar nek en een sonde in haar neus. Ze was niet in staat om haar keel te schrapen. Ze was niet in staat om haar hand op te tillen, die bleek en zwaar op de roze bloemetjessprei lag. Ze was... machteloos. En toch hoopte Thorne op een zelfzuchtige manier dat ze een goede indruk van hem had. Dat ze hem aardig vond. Hij wilde met haar praten. Zelfs nu voelde hij de behoefte om met haar te praten.
‘Je moet gewoon zelf de leegtes invullen,’ zei Coburn, ‘dat doe ik ook. We voeren puike gesprekken met elkaar.’
De deur ging open en er kwam een man binnen van middelbare leeftijd in een smetteloos pak met op zijn hoofd iets dat er op het eerste gezicht uitzag als een suikerspin.
‘O...’Thorne zag dat Coburns gelaatstrekken zich in een oogwenk verhardden. ‘David, ik ben bang dat ik het te druk heb.’
Ze staarden elkaar aan. Coburn doorbrak de ongemakkelijke en voelbaar vijandige stilte. ‘Dit is inspecteur Thorne van de recherche. David Higgins...’
De aanstaande ex-echtgenoot. De hulpvaardige patholoog. ‘Aangenaam.’ Thorne stak zijn hand uit, die het smetteloze maatpak aannam zonder zelfs maar naar hem te kijken - of naar Alison.
‘Je had gezegd dat het nu goed zou uitkomen,’ zei het maatpak met een halve glimlach.
Hij deed zichtbaar zijn uiterste best om vriendelijk te zijn omwille van Thorne, maar dat ging hem duidelijk niet gemakkelijk af. Bij nadere inspectie bleek de suikerspin in werkelijkheid een getoupeerde en gehaarlakte, vanille geverfde kuif te zijn - belachelijke aanstellerij bij een man die minstens vijfenvijftig was - hij zag eruit alsof hij van de set van Dynasty was komen stappen.
‘Nou, dat had het geval kunnen zijn,’ zei Coburn ijzig.
‘Het is mijn schuld, meneer Higgins,’ zei Thorne. ‘Ik had geen afspraak.’
Higgins liep naar de deur terwijl hij zijn stropdas rechttrok. ‘Dan kan ik er voortaan beter maar voor zorgen dat ik wel een afspraak maak. Ik bel je later wel, Anne, dan kunnen we iets afspreken.’ Hij deed de deur achter zich dicht zonder geluid te maken. Er was een gedempte woordenwisseling op de gang te horen en toen werd de deur opnieuw geopend door een verpleegster. Het was tijd om Alison te wassen.
Anne Coburn wendde zich tot hem. ‘Wat doe je gewoonlijk met de lunch?’
Ze zaten achter in een kleine broodjeszaak aan Southampton Row. Een stokbroodje ham en brie en een glas mineraalwater. Een broodje kaas met tomaat en een kop koffie. Twee harde werkers.
‘Wat zijn de vooruitzichten op enige verbetering bij Alison?’
‘Geen, ben ik bang. Waarschijnlijk hangt dat ook een beetje af van je definitie van “verbetering”, maar we moeten realistisch zijn. Er zijn gedocumenteerde gevallen van patiënten die genoeg controle over hun spieren terugkregen om een hypermoderne rolstoel te kunnen gebruiken. In de Verenigde Staten zijn ze heel ver met computers die worden bediend met oogbewegingen, maar realistisch gezien zijn de vooruitzichten somber.’
‘Was er niet iemand in Frankrijk die een heel boek heeft gedicteerd met een wimper of zoiets?’
‘De duikerklok en de vlinder - dat zou je moeten lezen. Maar zoiets is volkomen uniek. Alisons blik geeft aan dat ze reageert op stemmen en het ziet ernaar uit dat ze in staat is om met haar ogen te knipperen, maar het is vooralsnog heel moeilijk te zeggen of ze daar daadwerkelijk controle over heeft. Ik zie haar voorlopig nog geen verklaring aan je afleggen.’
‘Dat was niet de reden waarom ik je vroeg over... het was niet de enige reden.’ Thorne nam een reuzenhap van zijn broodje. Anne was voornamelijk aan het woord geweest, maar zij had haar stokbroodje al op. Ze keek hem aan terwijl ze haar ogen tot spleetjes dichtkneep en haar stem samenzweerderig liet dalen.
‘Nou, je bent getuige geweest van mijn rampzalige huiselijke situatie. Hoe ziet de jouwe eruit?’
Ze nam een slokje mineraalwater en keek naar hem terwijl hij zat te kauwen, haar wenkbrauwen theatraal opgehaald. Ze lachte toen hij tot twee keer toe probeerde antwoord te geven en beide keren verder moest gaan met zijn inspanningen om een hap brood weg te werken.
Ten slotte: ‘Hoezo, bedoel je of hij rampzalig is?’
‘Nee. Gewoon... is er een huiselijke situatie?’
Thorne kreeg echt geen hoogte van deze vrouw. Een driftkikker, een schunnige lach en een voorliefde voor rechtstreekse vragen. Het leek hem niet erg zinvol om eromheen te draaien.
‘Ik ben moeiteloos overgegaan van “rampzalig” naar gewoon “deprimerend”.’
Ze knikte. ‘Is dat het normale traject?’
‘Ik denk van wel. Soms is er een korte periode van “deerniswekkend”, maar niet altijd.’
‘O nou. Dan weet ik waar ik me nog op kan verheugen.’
Thorne lachte en zag dat ze in haar handtas naar een sigaret zocht. Ze hield het pakje omhoog. ‘Heb je bezwaar?’
Thorne zei van niet en ze stak op. Hij staarde haar aan terwijl ze de rook uitblies door haar mondhoek, uit zijn buurt. Het was langgeleden dat hij zijn laatste sigaret had gehad.
‘Er zijn meer artsen die roken dan je denkt. En een verrassend aantal oncologen. Het verbaast me eerlijk gezegd dat niet meer van ons aan de drugs zijn. En jij rookt niet?’
Thorne schudde van nee.
‘Een politieman die niet rookt. Dan lust je zeker wel een borrel?’
Hij glimlachte. ‘Ik dacht dat je te veel uren maakte om televisie te kijken.’
Ze kreunde van genoegen toen ze een diepe haal nam.
Thorne sprak langzaam maar bleef glimlachen terwijl hij de vraag beantwoordde. ‘Ik lust er wel meer dan een...’
‘Het doet me genoegen dat te horen.’
‘Maar daar houden de clichés wel mee op. Ik ben niet religieus, ik heb een hekel aan opera en maak helemaal niets van een kruiswoordpuzzel.’
‘Dan ben je zeker gedreven? Of bezeten? Is dat het juiste woord?’